ECLI:NL:GHARL:2020:9164

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 november 2020
Publicatiedatum
9 november 2020
Zaaknummer
21-000933-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met aanmerkelijke onoplettendheid en onachtzaamheid van bestuurder

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte, geboren in 1966 en wonende te [woonplaats], was betrokken bij een verkeersongeval op 20 september 2016 te Balkbrug. Hij reed als bestuurder van een personenauto op de N48 en kwam op de weghelft van het tegemoetkomende verkeer terecht, waar hij frontaal botste tegen een vrachtwagen en vervolgens tegen een andere personenauto. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van schuld, maar het hof oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend en onachtzaam had gereden. Het hof verwierp het verweer van de verdediging dat er geen sprake was van aanmerkelijke onoplettendheid en oordeelde dat de verdachte verantwoordelijk was voor het ongeval. Het hof achtte bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit had begaan, namelijk het veroorzaken van een verkeersongeval door onvoorzichtig rijgedrag, wat leidde tot zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer, [slachtoffer]. De verdachte had verklaard dat hij vermoedelijk in slaap was gevallen achter het stuur, maar het hof oordeelde dat dit niet als verontschuldigbare onmacht kon worden aangemerkt. Ondanks de ernst van de feiten besloot het hof geen straf of maatregel op te leggen, gezien de omstandigheden van de zaak, de houding van de verdachte en het tijdsverloop sinds het ongeval.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000933-19
Uitspraak d.d.: 6 november 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 14 februari 2019 met parketnummer 08-955044-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 31 januari 2020, en 23 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. J.C. Spigt, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 20 september 2016 te Balkbrug in de gemeente Hardenberg, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), gaande in de richting Hoogeveen, daarmee rijdende op de N48 zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte, niet of in onvoldoende mate heeft gelet en/of is blijven letten op het direct voor hem, verdachte gelegen weggedeelte van die weg (N48) en/of naar links heeft gestuurd en/of naar links is gegaan en/of in strijd met artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet aan zijn, verdachtes verplichting heeft voldaan, zoveel mogelijk rechts te houden en/of geheel of gedeeltelijk op het voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die weg (N48) is terechtgekomen en/of in strijd met het gestelde in artikel 76 lid 1 van voormeld reglement, zich aan de linkerzijde van een ter plaatse op het wegdek tussen de rijstroken van die weg (de N48) aangebrachte dubbele doorgetrokken streep, heeft bevonden en/of geheel of gedeeltelijk rijdend op de voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijstrook van die weg (de N48) is gebotst tegen, in elk geval in aanrijding is gekomen met een op die voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijstrook van die weg (de N48) rijdend, toen dicht genaderd zijnd ander motorrijtuig (bedrijfsauto, trekker met oplegger) en/of vervolgens is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een achter dat andere motorrijtuig (bedrijfsauto, trekker met oplegger) op dat voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die weg (N48) rijdend ander motorrijtuig (personenauto, merk Kia), en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair
hij op of omstreeks 20 september 2016 te Balkbrug in de gemeente Hardenberg, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), gaande in de richting Hoogeveen, daarmee heeft gereden op de N48 en naar links heeft gestuurd en/of naar links is gegaan en/of in strijd met artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet aan zijn, verdachtes verplichting heeft voldaan, zoveel mogelijk rechts te houden en/of geheel of gedeeltelijk op het voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die weg (N48) is terechtgekomen en/of in strijd met het gestelde in artikel 76 lid 1 van voormeld reglement , zich aan de linkerzijde van een ter plaatse op het wegdek tussen de rijstroken van die weg (de N48) aangebrachte dubbele doorgetrokken streep, heeft bevonden en/of geheel of gedeeltelijk rijdend op de voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijstrook van die weg (de N48) is gebotst tegen, in elk geval in aanrijding is gekomen met een op die voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijstrook van die weg (de N48) rijdend, toen dicht genaderd zijnd ander motorrijtuig (bedrijfsauto, trekker met oplegger) en/of vervolgens is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een achter dat andere motorrijtuig (bedrijfsauto, trekker met oplegger) op dat voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die weg (N48) rijdend ander motorrijtuig (personenauto, merk Kia), door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Overweging met betrekking tot het bewijs
De advocaat-generaal concludeert ter terechtzitting van het hof van 23 oktober 2020 dat de vrijspraak door de rechtbank van het schuldmisdrijf onjuist is, nu de rechtbank niet het juiste beslispatroon voor ogen heeft gehouden. De verkeersfout van verdachte is dat hij de dubbele doorgetrokken streep heeft overschreden en op de weghelft van het tegemoetkomende verkeer is gaan rijden. Vervolgens heeft de aanrijding plaatsgevonden. De rechtbank heeft hierover overwogen dat de oorzaak van het ongeval zich niet met zekerheid laat vaststellen, maar dat de meest waarschijnlijke verklaring is dat verdachte achter het stuur in slaap is gevallen. Het achter het stuur in slaap vallen kan echter moeilijk worden gezien als een ‘uitzonderlijke omstandigheid’ in de sfeer van strafuitsluitingsgronden. Het leidt wel tot onmacht, maar die is bepaald niet verontschuldigbaar. Er is geen sprake van een bijzondere omstandigheid die de verwijtbaarheid van het onjuiste weggedrag van verdachte wegneemt. Het achter het stuur in slaap vallen komt geheel voor de verantwoordelijkheid van verdachte en kan moeilijk worden aangemerkt als een waarnemingsfout die als een ‘momentane onoplettendheid’ onvoldoende zou zijn als het bewijs voor schuld. In hoger beroep dient daarom het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen te worden verklaard. Bewezen kan worden dat verdachte ‘aanmerkelijk onoplettend en onachtzaam heeft gereden’. Ook kan bewezen worden dat aan het slachtoffer, [slachtoffer] , ‘zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.’
De raadsman heeft bepleit dat verdachte ten aanzien van het primair tenlastegelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, dan wel moet worden vrijgesproken. Het gedrag van verdachte kan worden opgevat als gedrag dat iedere bestuurder wel eens heeft ervaren. Verdachte was even weg gesukkeld achter het stuur. Hij reed niet te hard, was niet aan het bellen en niet onder invloed van middelen. De precieze aanleiding van het ongeval kon en kan niet worden vastgesteld. Op basis van zowel bij de politie als ter zitting afgelegde verklaringen kan niet de conclusie worden gerechtvaardigd dat verdachte zo moe was dat hij niet langer in staat was om zijn auto in zijn macht te hebben. Het gedrag levert onvoldoende ‘schuld’ op als bedoeld in de Wegenverkeerswet. Er is geen sprake van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarnaast kan niet worden bewezen dat het slachtoffer, [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen ten gevolge van dit ongeval (causaliteit). Er is alleen sprake van een verklaring van [slachtoffer] en er is geen FARR of doktersverklaring aan de stukken toegevoegd.
Subsidiair is de verdediging het met de rechtbank eens en zou een veroordeling voor het subsidiair tenlastegelegde mogelijk zijn.
Het hof acht het primair tenlastegelegde bewezen en verwerpt de verweren van de verdediging. Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid
Uit het dossier volgt dat verdachte in een flauwe bocht niet met de bocht mee is gereden en op zijn eigen weghelft is blijven rijden, maar in plaats daarvan geleidelijk met zijn auto naar links - over de doorgetrokken streep - is gegaan, waardoor hij gedeeltelijk op de andere weghelft terecht is gekomen en daar gebotst is tegen een vrachtwagen en vervolgens met de auto van [slachtoffer] . De bestuurder van de vrachtwagen heeft verklaard dat hij vóór de botsing nog heeft geseind met groot licht, maar dat verdachte daar niet op reageerde. Zelf heeft verdachte hierover verklaard dat hij vermoedt in slaap te zijn gevallen achter het stuur. Het moment voor de botsing kan hij zich niet herinneren.
Het verkeersgedrag van verdachte kan in dit geval in beginsel de gevolgtrekking dragen dat de verdachte zich aanmerkelijk onoplettend en/of onvoorzichtig heeft gedragen en dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet te wijten is. Met de advocaat-generaal is het hof echter van oordeel dat verdachte misschien in onmacht verkeerde doordat hij kennelijk in slaap is gevallen, maar dat van verontschuldigbare onmacht niets is gebleken. Doordat hij gedeeltelijk op de andere weghelft terecht is gekomen, het tegemoetkomende verkeer niet heeft gezien, daarvoor niet is uitgeweken en ook na het seinen door de vrachtwagenchauffeur zijn fout niet heeft hersteld is het hof van oordeel dat verdachte aanmerkelijk onoplettend en onachtzaam heeft gereden. Het hof acht dit ook verwijtbaar. Verdachte heeft verklaard dat hij zich onderweg vermoeid voelde en hij toen niet kon stoppen. Van bestuurders wordt echter in beginsel verwacht dat zij voldoende fit zijn als zij aan het verkeer deelnemen. Nu van verontschuldigende omstandigheden bij het van zijn weghelft raken en hetgeen daarop is gevolgd niet is gebleken, is van verontschuldigbare onmacht, in die zin dat verdachte geen relevant verwijt treft, geen sprake. Het hof is voorts van oordeel dat in het geval als het onderhavige niet kan worden gesproken van een ‘kort moment van onoplettendheid’ waardoor de schuld aan het ongeval kan komen te ontvallen (vergelijk HR 29 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0544). Daarvan kan immers pas sprake zijn bij een enkele waarnemingsfout bij verder verkeersgedrag volgens de regels. Zoals hiervoor overwogen is dat hier niet het geval. Bewezen is dat verdachte ‘aanmerkelijk onoplettend en onachtzaam heeft gereden’, zoals gevorderd door de advocaat-generaal.
‘Zodanig letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan’
[slachtoffer] heeft op 23 juli 2017 bij de politie verklaard dat ze direct na de aanrijding op 20 september 2016 pijn had aan haar knie, schouder, enkel en ribben. Ook had ze een geperforeerd trommelvlies en een brandplekje op de kin. Later bleek dat ze een hersenschudding had. Na onderzoek bleek dat haar enkel en de aanhechting van het schouderblad met de ribben gekneusd waren. [slachtoffer] heeft tot eind december 2016 last gehad van de hersenschudding. Ook heeft ze nog steeds last van haar knie. Ze is naar de Arbo arts geweest die haar voorschreef langzaam weer aan het werk te gaan in het onderwijs. In december 2016 heeft ze één dag gewerkt om te bezien of ze weer een volle dag kon maken. In januari 2017 is ze zestien uur per week gaan werken, hetgeen de Arbo arts toestond. Normaal werkt ze veertig uren per week.
In het dossier zit een geneeskundige verklaring van huisarts [huisarts] van 9 december 2016, betreffende [slachtoffer] . Hieruit blijkt dat bij haar het volgende uitwendige letsel is waargenomen: scheefstand hoofd naar links, op borstkas zwelling over autogordelgebied, bloeduitstorting links laag op autogordelgebied, zwelling linker sleutelbeen, zwelling van de enkel en een oppervlakkig wondje op de rechterknie. Bij de huisarts bestond het vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel en inwendig bloedverlies. Ook meldt de huisarts psychische stoornissen en storingen in het bewustzijn.
Uit bovenstaande is naar het oordeel van het hof voldoende komen vast te staan dat het door het ongeval ontstane letsel een zodanig ernstige verstoring van het gezonde
lichamelijk functioneren van het slachtoffer heeft teweeggebracht, dat sprake is van tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden (vergelijk ook ECLI:NL:HR:2005:AU4827 en ECLI:NL:HR:2016:303).

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks20 september 2016 te Balkbrug in de gemeente Hardenberg, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), gaande in de richting Hoogeveen, daarmee rijdende op de N48
zeer, althansaanmerkelijk
, onvoorzichtig,onoplettend en
/ofonachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte, niet of in onvoldoende mate heeft gelet en
/ofis blijven letten op het direct voor hem, verdachte gelegen weggedeelte van die weg (N48) en
/ofnaar links heeft gestuurd en
/ofnaar links is gegaan en
/ofin strijd met artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet aan zijn, verdachtes verplichting heeft voldaan, zoveel mogelijk rechts te houden en
/of geheel ofgedeeltelijk op het voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die weg (N48) is terechtgekomen en
/ofin strijd met het gestelde in artikel 76 lid 1 van voormeld reglement, zich aan de linkerzijde van een ter plaatse op het wegdek tussen de rijstroken van die weg (de N48) aangebrachte dubbele doorgetrokken streep heeft bevonden
en
/of geheel ofgedeeltelijk rijdend op de voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijstrook van die weg (de N48) is gebotst tegen, in elk geval in aanrijding is gekomen met een op die voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijstrook van die weg (de N48) rijdend, toen dicht genaderd zijnd ander motorrijtuig (bedrijfsauto, trekker met oplegger) en
/of
vervolgens is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een achter dat andere motorrijtuig (bedrijfsauto, trekker met oplegger) op dat voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die weg (N48) rijdend ander motorrijtuig (personenauto, merk Kia),
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander
(genaamd [slachtoffer]
) zwaar lichamelijk letsel, ofzodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en of maatregel

De advocaat-generaal heeft gevorderd de verdachte te veroordelen wegens het primair tenlastegelegde tot een geldboete van € 500,-.
De verdediging heeft verzocht, gelet op de houding van verdachte na het ongeval en het lange tijdsverloop, verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel.
Het hof overweegt als volgt.
Verdachte was op 21 september 2016 als bestuurder van een personenauto vanaf zijn werk
onderweg naar huis, rijdend over de N48. Verdachte is in een kort moment van afwezigheid
op de verkeerde weghelft terecht gekomen en achtereenvolgens frontaal gebotst tegen een
trekker met oplegger en een personenauto. De bestuurster van de personenauto heeft daardoor lichamelijk letsel opgelopen, waardoor ze een tijd niet en daarna een periode minder dan gebruikelijk heeft kunnen functioneren en werken.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 september 2020 volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld. Ook na het onderhavige feit is verdachte niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen.
Het hof is uitgegaan van de rechterlijke oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor overtreding van artikel 6 WVW 1996. Als uitgangspunt voor de categorie van gevallen waarbinnen het feit valt wordt vermeld een geldboete van € 1.000,-- en 3 maanden ontzegging van de rijbevoegdheid. Op grond van de navolgende overwegingen is het hof van oordeel dat geen straf moet worden opgelegd.
Zowel ter zitting in eerste aanleg als in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat het ongeval een grote impact op hem heeft gehad. Verdachte heeft zich na het ongeval bekommerd om alle betrokkenen. Hij maakte excuses, stuurde kaarten, bloemen en ging met hen in gesprek. Verdachte heeft vervolgens samen met het slachtoffer [slachtoffer] gekozen voor mediation, wat heeft geleid tot een vaststellingsovereenkomst. [slachtoffer] heeft verzocht om geen straf aan verdachte op te leggen. Ter terechtzitting van hof heeft de verdachte verklaard dat hij tot drie jaar na het ongeval contact heeft gehouden met [slachtoffer] . Het hof heeft waardering voor deze respectvolle houding van verdachte.
Er is inmiddels sprake van fors tijdsverloop, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. Hoewel dit in hoger beroep is veroorzaakt door twee bijzondere situaties, namelijk de achteraf gebleken onbevoegdheid van een raadsheer en de uitbraak van het coronavirus en alle daarmee gepaard gaande beperkingen, hebben zowel de verdachte als het slachtoffer hierdoor deze zaak nog niet kunnen afsluiten.
Verdachte heeft verklaard dat het goed met hem gaat. Hij wil deze zaak graag achter zich laten. Hij is van mening dat de tijd die hij bezig is geweest met de strafzaak voldoende straf op zich is.
Hoewel het hof tot een zwaardere bewezenverklaring komt dan de rechtbank, acht het hof het geraden om, gelet op alle bovenstaande omstandigheden, in hoger beroep geen straf of maatregel op te leggen. Verdachte is voldoende doordrongen van het feit dat zijn rijgedrag gevaarlijk was, heeft meer dan alleen zijn spijt betuigd en ook het slachtoffer heeft de zaak op een goede manier met verdachte afgesloten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6 en 175 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het primair bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Aldus gewezen door
mr. J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr. M.L. Plas en mr. M.B.T.G. Steeghs , raadsheren,
in tegenwoordigheid van R.H.D. de Roo, griffier,
en op 6 november 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. M.B.T.G. Steeghs is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 6 november 2020.
Tegenwoordig:
mr. J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr. J. van Onna, advocaat-generaal,
mr. N.E. Versloot, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.