ECLI:NL:RBOVE:2020:1503

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 april 2020
Publicatiedatum
15 april 2020
Zaaknummer
C/08/245187 / KG ZA 20-53
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.L.J. Koopmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over de executie van dwangsommen en de kwalificatie van een onderzoeksbureau

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 15 april 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een besloten vennootschap (hierna: eiser) en een gedaagde, die in reconventie vorderingen heeft ingesteld. Eiser heeft gevorderd dat de executie van dwangsommen door gedaagde wordt gestaakt, omdat deze onrechtmatig zou zijn. Gedaagde heeft daarentegen verzocht om betaling van verbeurde dwangsommen en verhoging daarvan, alsook om afgifte van correspondentie en een verbod op het gebruik van een rapport van een onderzoeksbureau.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat eiser geen gebruik heeft gemaakt van de uitzonderingsmogelijkheid die door de voorzieningenrechter in Amsterdam was gegeven, omdat het onderzoeksbureau niet voldoet aan de vereisten van onafhankelijkheid en deskundigheid. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de executie van dwangsommen door gedaagde niet onrechtmatig is en dat eiser in de kosten van het geding moet worden veroordeeld. De vorderingen van gedaagde in reconventie zijn eveneens afgewezen, omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een spoedeisend belang is bij de gevorderde afgifte van correspondentie en het verbod op het gebruik van het rapport.

De uitspraak benadrukt het belang van de kwalificatie van onderzoeksbureaus in juridische geschillen en de noodzaak voor partijen om zich aan rechterlijke uitspraken te houden. De voorzieningenrechter heeft de kosten aan beide zijden begroot en de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/245187 / KG ZA 20-53
Vonnis in kort geding van 15 april 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser],
gevestigd te Goor,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. R.C. de Mol te 's-Gravenhage,
tegen
[gedaagde],
wonende te Enschede,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaten: de mrs. P.L. Tjiam en L.M. van Schuylenburch te Amsterdam.
Partijen zullen hierna ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd worden.

1.De weergave van het procesverloop

in conventie en in reconventie:
[eiser] heeft in kort geding gesteld en gevorderd zoals staat te lezen in de inleidende dagvaarding. De behandeling ter terechtzitting is bepaald op 2 april 2020. Voordien is een lijvige conclusie van antwoord met bijlagen in het geding gebracht. Tevens is een reconventionele vordering aangekondigd. Ter zitting zijn verschenen namens [eiser] , mr. Mol, alsmede [gedaagde] bijgestaan door de mrs. Tijam en Van Schuylenburch. [gedaagde] heeft de door haar aangekondigde reconventionele vordering ter zitting ingesteld. Partijen hebben de zaken in conventie en in reconventie mondeling toegelicht. Na verder debat is niet aanstonds vonnis gevraagd, omdat partijen eerst nog een vergelijk wensten te beproeven. Zulks tevergeefs want op 6 april 2020 is alsnog vonnis gevraagd in conventie en in reconventie. De uitspraak daarvan is bepaald op heden.

2.Waarvan kan worden uitgegaan

in conventie en in reconventie:
2.1.
Bij vonnis van 24 september 2019 (hierna ook: het vonnis) is door de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam – voor zover thans relevant – uitvoerbaar bij voorraad als volgt tussen partijen beslist:

5.3 verbiedt [naam 1](bestaande uit [naam 2] , [naam 3] en [eiser] ; rechtbank)
om met onmiddellijke ingang, en met inachtneming van wat onder 4.8 is overwogen over fraudeonderzoek:
zich toegang te verschaffen of aan derden toegang te geven tot de e-mailaccounts van [gedaagde] bij [eiser] en [bedrijf] of tot privé documenten van [gedaagde] die zich nog in dossierkasten bij [eiser] en [bedrijf] bevinden; en
gebruik te maken van reeds uit deze e-mailaccounts of dossierkasten gehaalde privé-gegevens van [gedaagde] , waaronder mede wordt begrepen het delen van die gegevens met derden;
5.4
veroordeelt [naam 2] en [eiser] om aan [gedaagde] een dwangsom te betalen van
€ 10.000,00 voor iedere overtreding van één of meer van de onder 5.3 uitgesproken verboden, tot een maximum van € 500.000,00 is bereikt;
2.2.
Daartoe had de voorzieningenrechter als volgt overwogen:

4.7 Uit de e-mail van [naam 2] van 15 juli 2019 aan [naam 4] (zie r.o. 2.8, laatste bullet) blijkt dat zijn werkelijke bedoeling met het verspreiden van de privégegevens was om [gedaagde] in de pers neer te zetten als ‘de slechte vrouw’. Door dat te doen in de vorm van verregaande beschuldigingen die iedere grond blijken te missen handelde [naam 2] onrechtmatig jegens [gedaagde] .
4.8
Het voorgaande is aanleiding om de vorderingen onder i en ii jegens [naam 2] toe te wijzen. Daaraan zal gelet op zijn houding na het eerste vonnis van de voorzieningenrechter Overijssel een flinke dwangsom worden verbonden.
[naam 3] heeft hand- en spandiensten verricht voor [naam 2] en heeft de gevonden informatie doorgestuurd aan [naam 2] en diens advocaat. Dat is echter geen openbaarmaking. De vorderingen onder i zal jegens hem dan ook worden afgewezen.
4.9 (…)
Het zal [naam 1] dan ook worden verboden nog langer gebruik te maken van, of derden toegang te verlenen tot privé-gegevens die zich bevinden op dee-mailaccounts van [gedaagde] bij [eiser] en [bedrijf] en van andere privé stukken van [gedaagde] die zich nog in die kantoren bevinden. Het uit te spreken verbod staat niet in de weg aan een fraudeonderzoek door een onafhankelijk bureau. [gedaagde] heeft haar vorderingen ook zo ingericht dat een dergelijk onderzoek kan worden uitgevoerd.
4.1
Met deze veroordelingen moet worden voorkomen dat [naam 2] , al dan niet via [naam 3] of [eiser] , nog verdere privé-gegevens van [gedaagde] verspreidt. In zoverre zijn haar belangen voldoende gewaarborgd. (…)”.
2.3.
[gedaagde] is doende die dwangsomveroordeling van [eiser] te executeren. Daartoe is onder inmiddels een viertal ondernemingen executoriaal derdenbeslag gelegd.
In totaal is door haar inmiddels omstreeks € 60.000,- geïncasseerd van een totaalbedrag van € 270.000,- aan - naar zeggen van [gedaagde] - verbeurde dwangsommen.

3.De standpunten van partijen

in conventie:
3.1.
[eiser] vordert – kort gezegd – staking van de executie, waaronder de eerste opeising van dwangsommen zoals omschreven in het exploot van 5 maart 2020 en het opheffen van alle gelegde beslagen, omdat die jegens haar onrechtmatig zijn. Dit omdat geen dwangsommen (kunnen) zijn verbeurd en bovendien omdat door die executie (de onderneming van) [eiser] dreigt te geraken in een noodsituatie.
3.2.
[gedaagde] heeft afwijzing van het gevorderde bepleit, met veroordeling van [eiser] in de volledige kosten van het geding, omdat door [eiser] wel degelijk dwangsommen zijn verbeurd.
3.3.
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover nodig, nader ingegaan bij de overwegingen.
in reconventie:
3.4.
[gedaagde] vordert – kort gezegd – in reconventie veroordeling van [eiser] tot betaling van de verbeurde dwangsommen, verhoging van de in het vonnis van de voorzieningenrechter bepaalde dwangsommen, almede – weer op verbeurte van een dwangsom – [eiser] te gebieden afschrift te verstrekken van alle door haar in haar conclusie genoemde correspondentie en [eiser] te verbieden gebruik te maken van het rapport van
[onderzoeksbureau] , met veroordeling van [eiser] in de volledige kosten van het geding.
Zij legt daaraan ten grondslag hetgeen door haar in conventie is aangevoerd.
3.5.
[eiser] heeft afwijzing van het in reconventie gevorderde bepleit, ook op basis van hetgeen reeds in conventie is aangevoerd.
3.6.
Ook hier geldt dat op de standpunten van partijen, voor zover nodig, nader wordt ingegaan bij de overwegingen.

4.De beoordeling van het geschil

in conventie:
4.1.
In geschil is of [eiser] haar in het vonnis opgelegde dwangsommen heeft verbeurd.
4.2.
In een executiegeschil waarbij het er om gaat of dwangsommen zijn verbeurd, beperkt de rechter zich ertoe de ter uitvoering van de veroordelende beslissing verrichte handelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij dient de voorzieningenrechter het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. Hierbij geldt dat de rechter geen eigen oordeel kan geven over de juistheid van de rechterlijke beslissing die ten uitvoer wordt gelegd of van de onderliggende rechtsoverwegingen.
4.3.
Aan de orde is dus de vraag of sprake is van overtreding van het vonnis van de voorzieningenrechter te Amsterdam.
4.4.
Door de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam is de, hiervoor onder 2.1. en 2.2. aangehaalde, uitzondering gemaakt op de dwangsomveroordeling van [eiser] . Evident voor partijen is dat in dat vonnis in het aangehaalde dictum onder 5.3. per abuis wordt verwezen naar overweging 4.8; dat moet 4.9. zijn. Alleen in het geval de voormalige e-mailbestanden van [gedaagde] bij [eiser] / [bedrijf] ter beschikking worden gesteld van een onafhankelijke derde die is ingeschakeld voor het doen van onderzoek naar vermeende destijdse fraude van [gedaagde] , kan geen sprake zijn van schending van privé-gegevens van [gedaagde] en kunnen daarom geen dwangsommen worden verbeurd.
4.5.
Door [eiser] is aangevoerd dat zij terecht en op juiste wijze gebruik heeft gemaakt van die uitzondering. [onderzoeksbureau] is opgedragen (dat) fraudeonderzoek te doen, en heeft op basis van haar onderzoeksresultaten inmiddels het (concept-) rapport geproduceerd dat ook in het geding is gebracht. Naar zeggen van [eiser] ter zitting is dat concept-rapport ondertussen definitief geworden.
4.6.
Door [gedaagde] is aangevoerd dat [onderzoeksbureau] niet kan en mag worden aangemerkt als een onafhankelijke onderzoekende partij, zoals is bedoeld door de voorzieningenrechter in Amsterdam. Daarom zijn wel degelijk dwangsommen verbeurd.
4.7.
De voorzieningenrechter stelt vast dat [gedaagde] niet (mede) opdracht heeft gegeven tot het onderzoek door het genoemde bureau. Ook later is dat onderzoek niet alsnog door haar goedgevonden.
4.8.
Uit de inhoud van genoemd (concept-) rapport blijkt genoegzaam dat in het daaraan ten grondslag gelegde onderzoek veelvuldig informatie is geput uit (de inhoud van)
e-mailberichten die afkomstig zijn/moeten zijn uit de destijdse mailboxen van [gedaagde] bij [eiser] / [bedrijf] . In de conclusie van antwoord is uitvoerig en gedetailleerd door [gedaagde] uiteengezet en gedocumenteerd welke in dat onderzoek gehanteerde en benoemde informatie (kennelijk) moet zijn verkregen uit “haar” e-mail-berichtenboxen. Ook is door haar gemotiveerd uiteengezet dat sprake moet zijn geweest van een ruimhartige inzage in die boxen en ook dat de inhoud van die boxen ten dienste van dat onderzoek voor langere tijd beschikbaar is geweest en beschikbaar/toegankelijk is gehouden. Die uitgebreide weergave met bevindingen en conclusies zijn als zodanig ook niet (meer) inhoudelijk op juistheid weersproken door [eiser] . Er is dan ook alle reden om die weergave van [gedaagde] in dit kort geding voor juist te houden.
4.9.
Kern van het betoog van [eiser] is (dus) dat er geen privé-gegevens van [gedaagde] zijn verspreid en dat [onderzoeksbureau] moet worden gekenschetst als een onafhankelijk onderzoeksbureau zoals bedoeld door de voorzieningenrechter in de door hem geformuleerde uitzondering op het verbod dat is gesanctioneerd met de hier aan de orde zijnde dwangsommen. [gedaagde] is het hier om meer redenen uitdrukkelijk niet mee eens.
4.10.
Dit geschilpunt vergt uitleg/goed begrip van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam. In dit geding is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat onder de aanduiding “onafhankelijk bureau” niet slechts moet worden begrepen een onderzoekende instantie die alleen onafhankelijk van partijen opereert, maar ook een onderzoekende instantie met voldoende statuur, opgedaan door specifieke onderzoekservaring en (voldoende) kennis van adequaat forensisch onderzoek op het gebied van fraude.
4.11.
De voorzieningenrechter onderschrijft het standpunt van [gedaagde] dat
[onderzoeksbureau] niet voldoet/kan voldoen aan die door de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam gegeven kwalificatie. Daarbij verdient het volgende in het bijzonder overweging:
- allereerst moet ernstig worden getwijfeld aan de vereiste onafhankelijkheid van dat onderzoeksbureau ten opzichte van [eiser] /haar opdrachtgever. In het geding is gebracht informatie over hoe de directeur van dat onderzoeksbureau communiceerde per e-mail en ook anderszins met (vertegenwoordigers van) haar opdrachtgever. Daaruit blijkt van een (zeer) amicale zo niet vriendschappelijke verhouding met een of meer personen werkzaam bij de opdrachtgever van het onderzoek, en zulks niet alleen na maar ook reeds tijdens het doen van het onderzoek. Een onafhankelijk bureau zal waken voor haar onafhankelijkheid, ook ten opzichte van haar opdrachtgever, en zal eventueel toch noodzakelijk gebleken tussentijdse contacten met de opdrachtgever en anderen betrokken bij het onderzoek, duiden in de verslaglegging van dat onderzoek teneinde de vereiste transparantie te betrachten. Hier is dat niet gebeurd;
- [eiser] – en overigens ook het onderzoeksbureau - schermt ten onrechte met het feit dat dat onderzoeksbureau als zodanig door de overheid is c.q. moet zijn erkend, en dat daaruit blijkt dat zij een gecertificeerd/erkend onderzoeksbureau is, die onderzoeken als deze kan en mag doen. Waar wel sprake van is, is dat dit bureau door de Douane is aangemerkt als “AEO”, waardoor zij is geautoriseerd om ter besparing van onderzoek door de Douane zelfstandig “intern” onderzoek te doen naar eventualiteiten die samenhangen met expert, exportcontrole en belastingheffing. “Handling van export/import” is langjarig haar core-business, en dat is de reden geweest waarom haar is vergund om “gedelegeerd” onderzoek te doen naar specifieke voorvallen. Uit niets blijkt dat het doen van dergelijke onderzoeken deel is gaan uitmaken van de bedrijfsvoering van dat bureau. Het hier aan de orde zijnde onderzoek betreft niet een dergelijk “intern” onderzoek, en is zo beschouwd een voor dit bureau ongebruikelijke taak;
- van het bestaan van hier relevante onderzoekservaring en kennis bij dit bureau, specifiek ook op het terrein van forensisch onderzoek, is niet gebleken. In het bijzonder is ook niet aannemelijk gemaakt dat door dit bureau vaker gelijksoortig “extern” onderzoek is gedaan. Het moet er voorshands dan ook voor worden gehouden dat dit de eerste keer is geweest dat dit bureau een onderzoek als dit heeft uitgevoerd en de resultaten daarvan heeft verwoord in een (concept-) rapport;
- zorgvuldigheid bij de rapportage is onvoldoende in acht genomen. Zo blijkt niet dat door dit bureau aan [gedaagde] voorlopige onderzoeksresultaten en conclusies zijn voorgelegd, en is nagelaten om een reactie van [gedaagde] op die voorlopige conclusies op te nemen in de eindrapportage. [gedaagde] is ook niet in de gelegenheid gesteld om dit bureau voorafgaand aan het onderzoek “te voeden” met informatie en met documentatie. Het bureau heeft eigenmachtig haar kennis vergaard op basis van wat zo goed als uitsluitend alleen door haar opdrachtgever is aangereikt/ter beschikking is gesteld aan informatie.
4.12.
De slotsom moet voorshands oordelend dan ook zijn dat door [eiser] geen gebruik is gemaakt van de meergenoemde door de voorzieningenrechter in Amsterdam gegeven uitzonderingsmogelijkheid ter voorkoming dat dwangsommen worden verbeurd. Het aan [onderzoeksbureau] geruime tijde ter beschikking stellen van de inhoud van de voormalige
e-mailboxen van [gedaagde] bij [eiser] / [bedrijf] valt derhalve onder het gegeven verbod en daarmee onder de reikwijdte van de dwangsomveroordeling. De door [gedaagde] in gang gezette executie van dwangsommen kan dan ook niet als onrechtmatig worden betiteld.
4.13.
Dat die executie bij [eiser] inmiddels heeft geleid of binnenkort zal kunnen leiden tot een aperte noodsituatie is niet aannemelijk gemaakt. Dit ook nu in beginsel niet voor onaannemelijk moet worden gehouden dat een dergelijke noodsituatie voldoende tijdig het hoofd zal kunnen worden geboden door haar ter zitting aangeduide enige aandeelhouder/eigenaar.
4.14.
Hetgeen meer en anders is aangevoerd in conventie kan hier onbesproken worden gelaten, omdat het hiervoor overwogene reeds noopt tot na te melden beslissing.
4.15.
Het in conventie gevorderde moet worden afgewezen met veroordeling van [eiser] in de kosten van dit geding. Er is bij [eiser] – als rechtspersoon met een eigen onderneming - onvoldoende reden om ten gunste [gedaagde] de werkelijk door haar gemaakte gedingkosten te begroten.
De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 304,00
- salaris advocaat
1.500,00
Totaal € 1.804,00.
in reconventie:
4.16.
De veroordeling tot betaling van dwangsommen is reeds begrepen in het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam. In Rechtsvorderlijke zin heeft
[gedaagde] dan ook geen in rechte te honoreren belang bij nogmaals toewijzing van een betalingsveroordeling van verbeurde dwangsommen. [gedaagde] beschikt uit hoofde van het vonnis van de voorzieningenrechter te Amsterdam immers reeds over een executoriale titel op grond waarvan haar de bevoegdheid toekomt tot executie over te gaan. In deze vordering ligt tevens begrepen de kennelijke behoefte van [gedaagde] om vastgesteld te krijgen tot welk totaal door [eiser] dwangsommen zijn verbeurd. Terecht is hierover door [eiser] bij wijze van verweer aangevoerd dat dit een verkapt verzoek is ter verkrijging van een declaratoire uitspraak, waartoe het kort geding niet geëigend is. [gedaagde] heeft zelf uit te maken hoever zij gaat met de executie van dwangsommen, waarbij zij onrechtmatigheid riskeert als zij daarbij te vergaat en dus zelf onrechtmatig handelt. In een bodemzaak zal zulks achteraf moeten worden vastgesteld.
4.17.
De voorzieningenrechter zal niet treden in het verzoek van [gedaagde] om de hier aan de orde zijnde dwangsommen te verhogen evenals de maximering daarvan. Dit in het bijzonder nu niet c. q. onvoldoende concreet is gesteld of is gebleken dat [eiser] nog op andere wijze dreigt het haar gegeven verbod te overtreden. Ook die vordering zal worden afgewezen.
4.18.
De door [gedaagde] gevorderde afgifte van de onder III. van haar eis in reconventie gemelde correspondentie zal worden afgewezen, nu [gedaagde] niet aannemelijk heeft gemaakt welk spoedeisend belang zij heeft bij toewijzing van deze vordering.
4.19.
Ook het door haar gevorderde verbod om voormeld rapport van voormeld bureau te gebruiken op de wijze zoals in haar vordering staat vermeld, zal niet worden toegewezen. Niet is nu reeds vast te stellen dat dat gebruik sowieso onrechtmatig is c.q. moet zijn ten opzichte van [gedaagde] . Het enkele voorhanden hebben van dat rapport door [eiser] is dat in elk geval niet.
4.20.
De slotsom luidt dat ook het in reconventie gevorderde moet worden afgewezen. [gedaagde] moet worden veroordeeld in de kosten aan de zijde van [eiser] in reconventie gevallen. Ook hier geldt dat er geen reden is om uit te gaan van de werkelijk gemaakte kosten.
4.21
De kosten aan de zijde van [eiser] worden, nu de vordering in reconventie voortvloeit uit het verweer in conventie, begroot op € 750,00 aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie:
5.1.
wijst af het gevorderde;
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling aan [gedaagde] van de aan die zijde in conventie gemaakte gedingkosten, welke kosten moeten worden begroot op € 1.804,00;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie:
5.4.
wijst af het gevorderde;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van de aan die zijde in reconventie gemaakte gedingkosten, welke kosten moeten worden begroot op € 750,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.J. Koopmans en in het openbaar uitgesproken op
15 april 2020.