In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 15 april 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een besloten vennootschap (hierna: eiser) en een gedaagde, die in reconventie vorderingen heeft ingesteld. Eiser heeft gevorderd dat de executie van dwangsommen door gedaagde wordt gestaakt, omdat deze onrechtmatig zou zijn. Gedaagde heeft daarentegen verzocht om betaling van verbeurde dwangsommen en verhoging daarvan, alsook om afgifte van correspondentie en een verbod op het gebruik van een rapport van een onderzoeksbureau.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat eiser geen gebruik heeft gemaakt van de uitzonderingsmogelijkheid die door de voorzieningenrechter in Amsterdam was gegeven, omdat het onderzoeksbureau niet voldoet aan de vereisten van onafhankelijkheid en deskundigheid. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de executie van dwangsommen door gedaagde niet onrechtmatig is en dat eiser in de kosten van het geding moet worden veroordeeld. De vorderingen van gedaagde in reconventie zijn eveneens afgewezen, omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een spoedeisend belang is bij de gevorderde afgifte van correspondentie en het verbod op het gebruik van het rapport.
De uitspraak benadrukt het belang van de kwalificatie van onderzoeksbureaus in juridische geschillen en de noodzaak voor partijen om zich aan rechterlijke uitspraken te houden. De voorzieningenrechter heeft de kosten aan beide zijden begroot en de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.