In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een hoger beroep met betrekking tot de onderhoudsverplichtingen van een pachter. De zaak betreft de pachtovereenkomst tussen de pachter en de verpachter, waarbij de pachter verantwoordelijk was voor het onderhoud van de zandwegen en sloten op het gepachte perceel. Het hof heeft in een eerder tussenarrest van 26 november 2019 bepaald dat beide partijen werkzaamheden moesten verrichten. De terme de grâce voor de pachter was vastgesteld op 1 juni 2020, waarna op 4 juni 2020 een inspectie heeft plaatsgevonden door de raadsheer-commissaris en deskundige leden. Het hof concludeerde dat de pachter grotendeels aan zijn verplichtingen had voldaan, maar op enkele punten tekort was geschoten. De resterende tekortkomingen waren echter van onvoldoende gewicht om de ontbinding van de pachtovereenkomst te rechtvaardigen. Het hof waarschuwde de pachter om in de toekomst tekortkomingen te vermijden, aangezien eerdere tekortkomingen meegewogen kunnen worden bij toekomstige vorderingen van de verpachter. Uiteindelijk heeft het hof de vorderingen van de verpachter in conventie afgewezen en de vonnissen in reconventie bevestigd. De kosten van de procedure werden toegewezen aan de verpachter, die als (overwegend) in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.