ECLI:NL:GHARL:2020:8253

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 oktober 2020
Publicatiedatum
13 oktober 2020
Zaaknummer
200.207.676
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over onderhoudsverplichtingen in pachtovereenkomst met betrekking tot zandwegen en sloten

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een hoger beroep met betrekking tot de onderhoudsverplichtingen van een pachter. De zaak betreft de pachtovereenkomst tussen de pachter en de verpachter, waarbij de pachter verantwoordelijk was voor het onderhoud van de zandwegen en sloten op het gepachte perceel. Het hof heeft in een eerder tussenarrest van 26 november 2019 bepaald dat beide partijen werkzaamheden moesten verrichten. De terme de grâce voor de pachter was vastgesteld op 1 juni 2020, waarna op 4 juni 2020 een inspectie heeft plaatsgevonden door de raadsheer-commissaris en deskundige leden. Het hof concludeerde dat de pachter grotendeels aan zijn verplichtingen had voldaan, maar op enkele punten tekort was geschoten. De resterende tekortkomingen waren echter van onvoldoende gewicht om de ontbinding van de pachtovereenkomst te rechtvaardigen. Het hof waarschuwde de pachter om in de toekomst tekortkomingen te vermijden, aangezien eerdere tekortkomingen meegewogen kunnen worden bij toekomstige vorderingen van de verpachter. Uiteindelijk heeft het hof de vorderingen van de verpachter in conventie afgewezen en de vonnissen in reconventie bevestigd. De kosten van de procedure werden toegewezen aan de verpachter, die als (overwegend) in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.207.676
(zaaknummer rechtbank Zeeland-West-Brabant 4537277)
arrest van de pachtkamer van 13 oktober 2020
in de zaak van
[pachter],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerder in conventie en eiser in reconventie,
hierna: [pachter] ,
advocaat: mr. A. van Weverwijk,
tegen:
[verpachter],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna: [verpachter] ,
advocaat: mr. E.H.M. Harbers.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest 26 november 2019 hier over.
1.1
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van descente en comparitie ter plaatse van 4 juni 2020.
1.2
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald. Wegens ziekte en vakanties heeft het wijzen van arrest vertraging opgelopen.

2.De verdere beoordeling van het hoger beroep

2.1
In het tussenarrest van 26 november 2019 heeft het hof beslist dat beide partijen werkzaamheden moesten verrichten. Het hof heeft daarbij verwezen naar een kaartje met de aangegeven percelen A-E4 en een overzicht van de werkzaamheden in kleurcodes. De terme de grâce voor [pachter] heeft het hof op 1 juni 2020 bepaald. Op 4 juni 2020 heeft de raadsheer-commissaris met twee deskundige leden de percelen opnieuw bezocht. Hieronder volgen de bevindingen.
  • Zandwegen
  • Vergroting pachtareaal op toegangspad
  • Overhangende takken
  • Sloten en greppels.
2.2
Het komt erop neer dat [pachter] op een paar onderdelen niet volledig aan de opdracht van het hof heeft voldaan, maar grotendeels wel. Voor een deel is sprake van overmacht (perceel A, waar [verpachter] de bomen niet heeft gesnoeid), voor een deel heeft [pachter] geen goede instructies gegeven en/of te weinig controle uitgevoerd over de werkzaamheden van degenen die de zandpaden hebben bewerkt en de mais gezaaid. Of de werkzaamheden aan de geul op perceel E voldoende zijn, is twijfelachtig.
2.3
Voor de stelling van [verpachter] dat [pachter] is tekortgeschoten in de onderhoudsverplichting betekent een en ander het volgende. [pachter] is tekortgeschoten in het onderhoud en hem is een terme de grâce verleend. Daarbij is ook de verpachter opgedragen werkzaamheden te verrichten. Nu heeft [pachter] grotendeels voldaan aan zijn onderhoudsverplichtingen. De resterende tekortkomingen in de onderhoudsverplichting zijn onvoldoende om de ontbinding van de pachtovereenkomst te rechtvaardigen.
2.4
Het hof waarschuwt [pachter] wel om voor de toekomst tekortkomingen te vermijden. Hij loopt het risico dat wanneer hij tekortschiet en [verpachter] opnieuw ontbinding vordert, de eerdere tekortkomingen (waarschijnlijk) meewegen bij de beoordeling van de nieuwe tekortkoming(en). Er komt dan een moment dat van [verpachter] niet meer gevergd kan worden dat hij met een tekortschietende wederpartij als contractspartner verder moet. [1]
2.5
Het hof komt tot een afronding. De gestelde tekortkomingen die volgens [verpachter] tot de ontbinding van de pachtovereenkomst moesten leiden, zijn in hoger beroep niet komen vast te staan of van onvoldoende gewicht gebleken om de ontbinding te rechtvaardigen. Het hof zal de vorderingen in conventie dan ook alsnog afwijzen. Dit betekent dat [pachter] de grond blijft pachten.
2.6
In reconventie heeft [pachter] in hoger beroep zijn eis vermeerderd. Over de eikenbomen en de pachtvermindering in dat verband hebben partijen overeenstemming bereikt. De schadevergoeding vanwege stalkinggedrag heeft het hof al in een tussenarrest besproken en afgewezen. Dan resteert de vordering onder 1) om [verpachter] te veroordelen om overhangende takken te verwijderen. Op perceel A had [verpachter] dat tijdens de laatste comparitie ter plaatse nog niet gedaan. Hij heeft toen toegezegd om dat spoedig alsnog te gaan doen. Er is geen aanleiding voor het hof om daaraan te twijfelen. Daarom zal het hof die vordering niet toewijzen omdat [pachter] daar geen belang bij heeft.
Slotsom
2.7
Het principaal hoger beroep slaagt en het hof zal de vonnissen van 24 juni 2016 en 25 november 2016 in conventie vernietigen en alsnog de vorderingen van [verpachter] afwijzen. De vonnissen in reconventie blijven in stand. Het incidenteel hoger beroep faalt. Omdat dit hoger beroep ook als verweer in het principaal hoger beroep had kunnen worden ingebracht, volgt hierin volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad [2] geen kostenveroordeling.
2.8
Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal het hof [verpachter] in de kosten van de conventie in eerste aanleg en het principaal hoger beroep veroordelen. De kosten van de eerste aanleg in conventie stelt het hof vast op € 500 (2,5 punten x tarief
€ 200). De kosten van het principaal hoger beroep stelt het hof vast op € 98,51 aan explootkosten, € 313 aan griffierecht en op € 3.222 aan salaris advocaat (3 punten (maximum) x tarief II).

3.De beslissing

Het hof, recht doende
in het principaal hoger beroep:
vernietigt de vonnissen van de pachtkamer te Middelburg (rechtbank Zeeland-West-Brabant) van 24 juni 2016 en 25 november 2016 voor zover in conventie gewezen en doet opnieuw recht in conventie:
wijst de vorderingen van [verpachter] alsnog af;
veroordeelt [verpachter] in de kosten van de eerste aanleg in conventie, tot aan de bestreden uitspraken vastgesteld op € 500 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
bekrachtigt voormelde vonnissen in reconventie;
veroordeelt [verpachter] in de kosten van beide hoger beroepen, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [pachter] vastgesteld op € 98,51 voor explootkosten, € 313 voor griffierecht en op € 3.759 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
wijst het meer of anders gevorderde af.
in het incidenteel hoger beroep:
verwerpt het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Willemse, L.R. van Harinxma thoe Slooten en
S.B. Boorsma en de deskundige leden mr.ing. H.J. Vinke en ir. J.H. Jurrius, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2020.

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 28 september 2018, ECLI:NLHR:2018:1810
2.Zie Hoge Raad 12 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:233