Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [erflater] , kantoorhoudende te Arnhem,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 oktober 2020 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de verplichting van de appellant om zekerheid te stellen in het kader van een faillissementsprocedure. De appellant, vertegenwoordigd door mr. G.P. Geelkerken, was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere beslissing van het hof van 31 maart 2020, waarin werd bevolen dat hij zekerheid moest stellen voor de proceskosten ten behoeve van de curator, mr. Eric René Looijen, die de belangen van de failliete boedel behartigde. De appellant diende een bedrag van € 3.973,01 te storten op de derdengeldenrekening van zijn advocaat, in overeenstemming met de eisen van artikel 6:51 lid 2 BW.
In het arrest van 14 juli 2020 oordeelde het hof dat de appellant onvoldoende zekerheid had gesteld en gaf hij hem een nieuwe kans om dit te doen. De appellant heeft vervolgens een escrow-overeenkomst gesloten met de curator en de Stichting Beheer Derdengelden, waarin werd afgesproken dat het gestorte bedrag op verzoek van de curator zou worden uitgekeerd, tenzij de appellant niet in de proceskosten werd veroordeeld. Het hof concludeerde dat de appellant nu voldoende zekerheid had gesteld, en de curator trok zijn vordering tot niet-ontvankelijkverklaring in.
Het hof heeft bepaald dat de appellant de bij het arrest van 31 maart 2020 bevolen zekerheid heeft gesteld en heeft de beslissing over de proceskosten van het incident aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak. De hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevindt, en het hof heeft verder iedere beslissing aangehouden.