In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 maart 2020 een tussenuitspraak gedaan in een incident tot zekerheidstelling door een buitenlandse partij, [appellant], die in Monaco woont. De appellant had een vordering tot zekerheidstelling ingediend in het kader van een faillissementsprocedure waarbij de curator, mr. [geïntimeerde], betrokken was. De curator vorderde dat [appellant] zekerheid zou stellen voor de proceskosten, omdat hij zonder woonplaats in Nederland is. Het hof oordeelde dat de appellant niet voldoende had aangetoond dat er uitzonderingen van toepassing waren op de verplichting tot zekerheidstelling, zoals vermeld in artikel 224 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het hof concludeerde dat de appellant niet redelijkerwijs aannemelijk had gemaakt dat verhaal in Nederland mogelijk zou zijn en dat er geen belemmeringen waren voor een effectieve toegang tot de rechter. De vordering tot zekerheidstelling werd toegewezen, waarbij het hof de hoogte van de te stellen zekerheid vaststelde op € 3.973,01. De appellant werd opgedragen deze zekerheid binnen vier weken na het arrest te stellen. De beslissing over de proceskosten werd aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.