Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.Achtergrond
De huurovereenkomst werd aangegaan voor de bepaalde duur van vijf jaar en bepaalde onder meer dat het ‘huurder is toegestaan om seksclubgerelateerde activiteiten te ontplooien ingaande direct na ondertekening van dit contract, in afwachting van door huurder aangevraagde nieuwe exploitatievergunning’ en dat als ‘door uitzonderlijke redenen vanwege de gemeente de exploitatievergunning niet aan huurder [mocht] worden verleend, (…) dit contract per direct ontbonden [zal] worden (…)’.
14 december 2011 is hij hiervoor veroordeeld. Het gerechtshof heeft hem hiervan bij arrest van 26 april 2013 vrijgesproken. De Hoge Raad heeft het oordeel van het hof bij arrest van
9 juni 2015 in stand gelaten.
3.Beschrijving van het geschil en de beslissing in eerste aanleg
6 lid 2 van het Europees Verdrag voor Rechten van de Mens (EVRM) en het risico heeft genomen dat [appellant] zou blijken onschuldig te zijn aan mensenhandel, welk risico zich, gelet op zijn vrijspraak heeft gerealiseerd. Hij bestrijdt ook het aan het besluit mede ten grondslag liggende samenwerkingsverband tussen [C] en [D] . Als gevolg van het onrechtmatige besluit is aan de verhuur aan [C] een einde gekomen waardoor [appellant] huurinkomsten is misgelopen en hij uiteindelijk is gedwongen zijn pand te verkopen. Hierdoor is hij met een restschuld uit hypotheek blijven zitten. Ook heeft hij buitengerechtelijke kosten moeten maken. Dit alles vordert hij met genoemd bedrag als schade van de Gemeente.
4.De beoordeling van de grieven en de vordering
28 augustus 2013. De verjaringstermijn is daarom pas op 29 augustus 2013 aangevangen. Met zijn aansprakelijkstelling van de Gemeente bij brief van 18 mei 2016 heeft hij de verjaring van zijn vordering, zo besluit [appellant] dit verweer, dus tijdig gestuit.
hoe dan ook ten opzichte van hemonrechtmatig - de uitspraak van de Afdeling helemaal niet nodig had om de vordering tegen de Gemeente in te stellen. Dit blijkt ook uit het gegeven dat [appellant] ondanks de ongegrondverklaring van het beroep tegen het weigeringsbesluit, deze vordering instelt. [appellant] was dus ook om die reden al op 6 april 2011 bekend met de schade en de aansprakelijke persoon.