ECLI:NL:GHARL:2020:6403

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 augustus 2020
Publicatiedatum
17 augustus 2020
Zaaknummer
200.279.776/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogd in het belang van de minderjarige

In deze zaak gaat het om de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarige en de benoeming van de gecertificeerde instelling (GI) tot voogd. De vader, die geen gezag heeft, is belanghebbende in deze procedure. De rechtbank Noord-Nederland had op 10 maart 2020 al een beschikking gegeven waarin het gezag van de moeder werd beëindigd en de GI werd benoemd. De vader heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld en de vraag aan de orde gesteld of de vader als belanghebbende moet worden aangemerkt. De vader heeft aangevoerd dat hij een nauwe persoonlijke relatie met de minderjarige heeft en dat zijn betrokkenheid bij de zorg voor de minderjarige van belang is voor de beslissing. De raad voor de kinderbescherming heeft de vader ook als belanghebbende aangemerkt. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een 'family life' tussen de vader en de minderjarige, en dat de beslissing over het gezag en de voogdij directe gevolgen heeft voor deze relatie. Het hof heeft uiteindelijk besloten dat de vader als belanghebbende moet worden aangemerkt in deze zaak, wat betekent dat hij betrokken kan worden bij de verdere besluitvorming.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.279.776/01
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland 197585 en 197586)
beschikking van 13 augustus 2020
inzake
[verzoeker],
wonende op een geheim adres,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. G. Meijer te Veendam;
en
de raad voor de kinderbescherming,
regio Noord-Nederland, locatie Groningen,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [A] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Helmantel te Sappemeer,
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen,
gevestigd te Groningen,
verder te noemen: de GI.

2 Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 9 juni 2020.
2.2
Bij brieven van 25 juni 2020 zijn partijen en belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om zich uiterlijk 9 juli 2020 schriftelijk uit te laten over de vraag of de vader als belanghebbende dient te worden aangemerkt in deze zaak.
2.3
Het hof heeft naar aanleiding hiervan ontvangen:
- een journaalbericht van mr. Meijer van 7 juli 2020 met als productie een brief van diezelfde datum;
- een journaalbericht van mr. Helmantel van 7 juli 2020;
- een brief van de raad van 8 juli 2020.
Van de GI is geen reactie ontvangen.
2.4
De vader en de moeder hebben ermee ingestemd dat het hof op basis van de stukken van het dossier zal beslissen of de vader als belanghebbende dient te worden aangemerkt in deze zaak. De raad heeft geen bezwaren naar voren gebracht tegen schriftelijke afdoening op dit punt. Van de GI is geen reactie ontvangen. Het hof ziet gelet hierop geen aanleiding om een mondelinge behandeling te bepalen en zal beslissen op basis van de stukken in het dossier.

3.De feiten

3.5
Uit de affectieve relatie die tot januari 2019 tussen de ouders heeft bestaan is [in]
2017 geboren [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ). De vader heeft [de minderjarige] erkend. De moeder is alleen met het gezag over [de minderjarige] belast.
3.6
Bij inleidend verzoekschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 6 maart 2020, heeft de raad verzocht:
- primair om het gezag van de moeder over [de minderjarige] te beëindigen en de GI te belasten met de voogdij over [de minderjarige] (zaaknummer rechtbank 197585);
- subsidiair om [de minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI voor de periode van één jaar en de GI te machtigen [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een pleeggezin voor de duur van de ondertoezichtstelling (zaaknummer rechtbank 197586).
3.7
Bij de bestreden beschikking van 10 maart 2020 is door de rechtbank in deze zaken beslist. De vader is door de rechtbank in deze zaken als informant aangemerkt.
3.8
In de bestreden beschikking van 10 maart 2020 is ook beslist in de zaak met nummer 195153 tussen de vader en de moeder, in welke zaak het ouderlijk gezag over [de minderjarige] , haar hoofdverblijfplaats en de omgangsregeling ter discussie stond. Van deze beslissing is de vader in het beroepschrift eveneens in hoger beroep gekomen. Dit hoger beroep is bij het hof geregistreerd onder zaaknummer 200.279.784/01.

4.De omvang van het geschil

4.1
Aan de orde is de vraag of de vader als belanghebbende dient te worden aangemerkt in het hoger beroep van de beschikking van de rechtbank in de zaken met nummers 197585 en 197586, waarbij het ouderlijk gezag van de moeder over [de minderjarige] is beëindigd en de GI tot voogd over [de minderjarige] is benoemd. De vader verzoekt het hof hem in deze zaak, bij het hof geregistreerd onder zaaknummer 200.279.776/01, aan te merken als belanghebbende.
4.2
De moeder heeft hiertegen geen verweer gevoerd.
4.3
De raad heeft het hof verzocht de vader ook in het hoger beroep over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder en de benoeming van de GI tot voogd over [de minderjarige] als belanghebbende aan te merken.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De vader voert ter onderbouwing van zijn standpunt aan dat [de minderjarige] in het laatste half jaar voordat zij vrijwillig uit huis werd geplaatst gemiddeld drie dagen per week bij hem verbleef en hij stelt dat tussen hem en [de minderjarige] sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking. Indien hij enkel als informant zou worden aangemerkt, vindt de vader dat hij onvoldoende wordt betrokken in de besluitvorming die kan leiden tot een inmenging in zijn familie- en gezinsleven. De vader vindt bovendien dat hij dan ten onrechte in zijn juridische mogelijkheden wordt beperkt, aangezien hij als informant niet de mogelijkheid heeft om in hoger beroep te komen van de beschikking over de beëindiging van het ouderlijk gezag en de benoeming van de GI tot voogd. Nu de beslissing daarover zo nauw verweven is met de beslissing over het gezag, de hoofdverblijfplaats en de omgang, waarbij de beslissing in de ene zaak van invloed is op de beslissing in de andere zaak, vindt de vader dat hij ook in de zaak over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder en de benoeming van de GI tot voogd over [de minderjarige] als belanghebbende moet worden aangemerkt.
5.2
De raad is het daarmee eens. Volgens de raad vervulde de vader feitelijk een rol in de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] en had hij omgang met haar. Er is bovendien volgens de raad sprake van een nauwe samenhang tussen de verzoeken over het gezag, de hoofdverblijfplaats en de omgang en die over de beëindiging van het gezag van de moeder, waarna in het gezag voorzien moet worden.
5.3
Het hof overweegt als volgt. Het begrip belanghebbende is voor wat betreft de zaken van personen- en familierecht in andere zaken dan scheidingszaken, waaronder deze zaak valt, door de wetgever gespecificeerd in art. 798 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). In het eerste deel van dit lid is, voor zover hier van belang, bepaald dat onder belanghebbende wordt verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. In aanvulling daarop is in de rechtspraak (verdere) betekenis gegeven aan de uitleg van dit begrip.
5.4
Niet iedereen die stelt een belang in de zin van betrokkenheid bij of sympathie voor de zaak te hebben, zal ook in de procedure als belanghebbende worden erkend. Het woord ‘rechtstreeks’ in art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv dient ertoe om onderscheid te maken tussen degene die een zekere betrokkenheid bij de zaak heeft en degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Slechts laatstgenoemde persoon is belanghebbende in de zin van art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv. Voor de toepassing van art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv behoeft het recht of de verplichting waarop men een beroep doet, nog niet in concreto vast te staan. Tot de in art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv beschermde ‘rechten of verplichtingen’ behoren de rechten die worden beschermd door internationale verdragen, zoals het EVRM en het Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten, voor zover daarop door een burger in rechte rechtstreeks een beroep kan worden gedaan (omdat die rechten zijn neergelegd in een ieder verbindende bepalingen als bedoeld in art. 93 Grondwet).
5.5
Het vorenstaande betekent dat de door art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv bestreken kring van belanghebbenden in zaken van personen- en familierecht (in andere zaken dan scheidingszaken) niet in algemene zin kan worden afgebakend. Welke persoon of instelling (hierna elk van beide: betrokkene) als belanghebbende moet worden aangemerkt, wordt bepaald - aan de ene kant - door het onderwerp van de aan de rechter voorgelegde zaak en - aan de andere kant - door de rechten of verplichtingen waarop de betrokkene zich beroept. Slechts indien het onderwerp van de zaak ertoe kan leiden dat de rechten of verplichtingen waarop de betrokkene zich beroept, rechtstreeks door de rechterlijke beslissing worden geraakt, is die betrokkene in die zaak belanghebbende in de zin van art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv.
5.6
De Hoge Raad is bij twee uitspraken, beide van 30 maart 2018 (ECLI:NL:HR:2018:463 en ECLI:NL:HR:2018:488) uitgebreid ingegaan op het begrip belanghebbende, waaronder de positie van de niet met het ouderlijk gezag beklede ouder.
De Hoge Raad legt de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) aldus uit dat voor de vraag of iemand als belanghebbende moet worden aangemerkt, er een verband moet zijn tussen de kinderbeschermingsmaatregel - in dit geval de gezagsbeëindiging van de moeder en de benoeming van de GI tot voogd - en de inmenging daarvan in het familie- en gezinsleven dan wel privéleven (verder ook te noemen: family life) van in dit geval de vader. De Hoge Raad overweegt daartoe in r.o. 3.6.3 van de uitspraak van 30 maart 2018 (ECLI:NL:HR:2018:463) dat uit de rechtspraak van het EHRM moet worden afgeleid dat een persoon die aanspraak kan maken op bescherming van zijn familie- en gezinsleven dan wel zijn privéleven, een en ander zoals voorzien in art. 8 lid 1 EVRM, tevens aanspraak erop kan maken dat hij in voldoende mate betrokken wordt in het besluitvormingsproces dat kan leiden tot een inmenging in dat familie- en gezinsleven respectievelijk dat privéleven.
5.7
Het hof is op grond van de overgelegde stukken van oordeel dat voldoende vast is komen te staan dat tussen de vader en [de minderjarige] sprake is van family life. Vast staat dat de vader tot de vrijwillige uithuisplaatsing van [de minderjarige] een belangrijke rol speelde in haar leven en zorg voor haar droeg. In dit geval leidt de beslissing over de gezagsbeëindiging van de moeder en de benoeming van de GI tot voogd over [de minderjarige] tot een directe inmenging op dit family life. Vast staat immers dat de vader zelf de intentie heeft om [de minderjarige] te verzorgen en op te voeden en dat hij heeft verzocht hem mede te belasten met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] en de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem te bepalen. Die verzoeken zijn door de rechtbank weliswaar afgewezen, maar de vader is in hoger beroep gekomen van deze afwijzing en het hoger beroep in die zaak loopt nog. De beslissingen die in dat hoger beroep moeten worden genomen, zijn van invloed op de beslissingen die in dit hoger beroep moeten worden genomen, ten aanzien van de situatie die ontstaat na beëindiging van het gezag van de moeder. Het hof is gelet op deze nauwe verwevenheid van oordeel dat de vader ook in de onderhavige zaak met zaaknummer 200.279.776/01 als belanghebbende moet worden aangemerkt.
5.8
Het vorenstaande betekent dat het hof zal beslissen dat de vader als belanghebbende wordt aangemerkt in de onderhavige zaak.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
merkt de vader aan als belanghebbende in deze zaak;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Knot, I.A. Vermeulen en J.G. Idsardi, bijgestaan door mr. L.S. Veldmans als griffier, en is op 13 augustus 2020 uitgesproken in het openbaar en in tegenwoordigheid van de griffier.