ECLI:NL:GHARL:2020:6373

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 augustus 2020
Publicatiedatum
14 augustus 2020
Zaaknummer
21-001528-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring dood door schuld in het verkeer met alcohol en THC

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in Suriname in 1979, was betrokken bij een verkeersongeval op 14 september 2016 in Utrecht, waarbij twee inzittenden van zijn auto, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], om het leven kwamen. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor vijf jaar. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging kwam.

Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan dood door schuld in het verkeer, omdat hij onder invloed van alcohol (1,12 promille) en THC een personenauto bestuurde en daarbij roekeloos en onvoorzichtig handelde. De verdachte reed met een snelheid tussen de 79 en 98 km/u, terwijl de maximumsnelheid 50 km/u was, en negeerde een rood verkeerslicht. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de controle over zijn voertuig verloor en met grote snelheid tegen een verkeerslichtmast botste, wat leidde tot de dood van de twee inzittenden.

De advocaat-generaal had gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde, terwijl de raadsman pleitte voor partiële vrijspraak van het rijden onder invloed. Het hof heeft de raadsman in zijn verweer niet gevolgd en oordeelde dat de verdachte zich zeer onvoorzichtig had gedragen. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor vijf jaar, rekening houdend met de impact van het ongeval op de slachtoffers en hun nabestaanden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001528-19
Uitspraak d.d.: 13 augustus 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 13 maart 2019 met parketnummer 16-707559-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1979,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. A. Boumanjal, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is in eerste aanleg veroordeeld ter zake van een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval met twee dodelijke slachtoffers. De rechtbank heeft aan verdachte opgelegd:
- een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en aftrek van voorarrest;
- een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vijf jaar.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 september 2016 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (te weten een personenauto merk Ford, type Fiesta, met kenteken [kenteken] ), daarmee rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Sorbonnelaan,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam na voorafgaand gebruik van alcoholhoudende drank en/of THC
  • te rijden met een snelheid van minimaal 79 kilometer per uur en maximaal 98 kilometer per uur, althans met een snelheid die (veel) hoger lag dan de aldaar toegestane maximum snelheid van 50 km/h, in ieder geval met een (veel) hogere snelheid dan gezien de situatie en/of omstandigheden en/of het zicht ter plaatse verantwoord was, en/of
  • een verkeerslicht te negeren dat in zijn, verdachtes, richting rood licht uitstraalde, en/of (aldus)
  • terwijl het verkeerslicht in zijn richting rood licht uitstraalde de kruising met de Weg tot de Wetenschap en/of de Heidelberglaan, op te rijden, en/of
  • (aldus) zijn auto niet tot stilstand te brengen terwijl dat wel moest, en/of (vervolgens) - (met hoge snelheid) met het door hem bestuurde voertuig in botsing te komen met een voor hem, verdachte, van rechts komend motorvoertuig, te weten een lijnbus met kenteken [kenteken] , terwijl die lijnbus de kruising was opgereden op het moment dat het voor de chauffeur van die lijnbus bestemde verkeerslicht wit licht uitstraalde,
waardoor hij, verdachte, de controle over het door hem bestuurde voertuig is verloren en/of (vervolgens) met grote kracht/snelheid met het door hem bestuurde voertuig tegen een verkeerslichtmast is aangekomen,
waardoor twee inzittenden van voornoemde Ford Fiësta, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , zijn gedood,
zulks terwijl verdachte verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 8, eerste en/of tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, immers heeft verdachte voornoemd voertuig bestuurd
  • terwijl het alcoholgehalte in zijn bloed hoger was dan 0.5 promille, te weten (tenminste) 1,2 promille, en/of
  • terwijl hij onder zodanige invloed verkeerde van THC dat dit – al dan niet in combinatie met de alcohol – de rijvaardigheid kon verminderen, en/of
terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat verdachte de krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde snelheid, te weten 50 kilometer per uur, in ernstige mate heeft overschreden, als bedoeld in artikel 175, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs


Feiten
Op 14 september 2016 heeft een ongeval plaatsgevonden op het kruispunt van de
Sorbonnelaan met de Weg tot de Wetenschap te Utrecht. Bij dit ongeval was een personenauto (Ford Fiesta met kenteken [kenteken] ) met een bestuurder en twee andere inzittenden en een lijnbus (met kenteken [kenteken] ) betrokken. De personenauto reed over de Sorbonnelaan en de lijnbus reed over de Weg tot de Wetenschap, waarna op het kruispunt van de Sorbonnelaan met de Weg tot de Wetenschap deze twee voertuigen met elkaar in botsing kwamen. Als gevolg van deze aanrijding is de personenauto met de linkerzijde tegen een verkeerslichtmast aangekomen.
Twee inzittenden van de personenauto, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , zijn op 14 september
2016 overleden. [slachtoffer 1] is niet op natuurlijke wijze overleden, maar als gevolg van
inwendig letsel naar aanleiding van het ongeval. [slachtoffer 2] is ook niet op natuurlijke wijze
overleden. Hij is overleden als gevolg van een schedelbasisfractuur naar aanleiding van het
ongeval.
Locatie
Op basis van het onderzoek op de plaats van het ongeval komt naar voren dat het zicht bij het naderen van het kruispunt van de Sorbonnelaan en de Weg tot de Wetenschap aanzienlijk werd belemmerd voor zowel de buschauffeur als voor verdachte, door onder andere een hoge zandberg, een hoog hekwerk met begroeiing en meerdere borden. De toegestane snelheid voor zowel de personenauto als de lijnbus was 50 km/u. Het verkeerslicht, geplaatst op het kruispunt van de Sorbonnelaan met de Weg tot de Wetenschap, was voor verdachte op een afstand van ongeveer 130 meter goed zichtbaar. Gelet op de afstand waarop het verkeerslicht zichtbaar was en afgezet tegen de snelheid die daar ter plaatse gold, namelijk 50 km/u, had verdachte in staat moeten zijn om zijn voertuig tot stilstand te brengen voor de stopstreep van het kruispunt. Bij het technische onderzoek werden geen gebreken aan het voertuig vastgesteld.
Verkeersregelinstallatie
Ten tijde van het ongeval was de verkeersregelinstallatie op de plaats delict aan het regelen.
Er bleken geen relevante storingen te zijn geweest die bijgedragen konden hebben aan het
ontstaan van het ongeval. Verdachte is de stopstreep gepasseerd terwijl het voor hem geldende verkeerslicht minimaal 85,2 seconden rood licht uitstraalde. De buschauffeur passeerde de stopstreep, terwijl het voor hem geldende negenoog (verkeerslicht) minimaal 5,2 seconden wit uitstraalde.
Snelheid
Verdachte heeft met een indicatieve gemiddelde snelheid tussen de 79 km/u en 98 km/u
gereden waar 50 km/u is toegestaan. De buschauffeur reed met een indicatieve gemiddelde
snelheid tussen de 37 km/u en 41 km/u richting het kruispunt.
Bloedonderzoek
Uit het onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut volgt dat het alcoholgehalte in het bloed van verdachte 1,12 promille betrof. Ook is in het bloed van verdachte 0,0038 mg/l THC aangetroffen. Een werkzame concentratie begint bij 0,0035 mg/l. Derhalve is de conclusie getrokken dat de rijvaardigheid ten tijde van de bloedafname waarschijnlijk negatief was beïnvloed door de aangetroffen stof THC in het bloed. Daarnaast geldt dat een
combinatie van stoffen die de hersenfuncties dempen, zoals alcohol en cannabis, leidt tot een versterkt dempend effect op de hersenen.
Getuigenverklaringen
De buschauffeur heeft verklaard dat hij bij het naderen van de kruising een wit licht zag. Hij
constateerde nadat hij naar links en naar rechts had gekeken dat de kruising vrij was. Bij het
oprijden van de kruising was die auto er in een flits. Ineens was daar een harde klap. De
buschauffeur zag de auto pas voor het eerst toen de auto tegen de paal stond.
Getuige [getuige 1] reed op het fietspad, gelegen aan de Weg tot de Wetenschap, ten tijde van het ongeluk. De getuige heeft verklaard dat hij zich 30 à 40 meter van het kruispunt van de Sorbonnelaan met de Weg tot de Wetenschap bevond en dat hij toen zag dat het verkeerslicht voor de fietsers op groen stond. Van links kwam een zwart voertuig met hoge snelheid de kruising oprijden en passeerde de oversteek van het fietspad waar op dat moment het stoplicht nog steeds groen uitstraalde. De getuige verklaarde dat hij het asociaal vond hoe hard de auto reed. De bestuurder van het voertuig reed in ieder geval geen 50 km/u toen hij de kruising op reed, aldus de getuige. De getuige hoorde, nadat het zwarte voertuig achter de zandbult was verdwenen, direct een harde klap. De getuige zag dat de zwarte auto om de verkeerslichten aan de Sorbonnelaan heen gevouwen was.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij ten tijde van het ongeval in de bus zat, aan de
zijde van de bestuurderskant. De getuige heeft aangegeven dat zij op een plaats in de bus zat
die wat hoger was dan de andere stoelen in de bus, waardoor zij goed zicht had om naar buiten te kijken. De getuige zag dat het verkeerslicht van de bus wit kleurde. Toen de bus bijna de kruising overstak zag ze een zwarte auto op de Sorbonnelaan rijden. Ze zag dat de zwarte auto in de richting van de kruising van de Sorbonnelaan en de Weg tot de Wetenschap reed en met zeer hoge snelheid kwam aanrijden. Ze voelde dat de buschauffeur heel hard op zijn rem trapte waardoor ze met kracht naar voren bewoog. Vervolgens zag ze dat de zwarte auto de bus aan de voorzijde raakte, de zwarte auto hierdoor een verkeerszuil raakte en de zwarte auto vervolgens tegen de lantaarnpaal aan reed en rondom de lantaarnpaal krulde.

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde, te weten het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn overleden. Verdachte heeft op 14 september 2016 onder invloed van alcohol en THC een
personenauto bestuurd, waardoor de rijvaardigheid van verdachte nadelig werd beïnvloed. Uit de verkeersanalyse kan worden geconcludeerd dat verdachte door rood heeft gereden en harder heeft gereden dan de toegestane snelheid. De advocaat-generaal acht niet bewezen dat er sprake was van roekeloos rijgedrag, maar acht wel bewezen dat verdachte zich, gelet op alle gedragingen, zeer onvoorzichtig heeft gedragen waardoor het verkeersongeluk aan zijn schuld te wijten is.
De overschrijding van de maximumsnelheid is echter door een wetswijziging per 1 januari 2020 geen strafverzwarende omstandigheid meer, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft partiële vrijspraak van het bestanddeel rijden onder invloed van alcohol en THC bepleit.
Hij heeft daartoe twee redenen aangevoerd waarom er sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Ten eerste omdat voorafgaand aan het afnemen van het bloed bij verdachte daartoe geen bevel van de (hulp)officier van justitie is gegeven. Ten tweede omdat verdachte bij het geven van toestemming voor het doen van bloedonderzoek niet op de hoogte is gesteld van de verdenking van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW).
Daarnaast heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte niet bij de mededelingen van de resultaten van het bloedonderzoek is gewezen op het recht op tegenonderzoek, waardoor een van de strikte waarborgen is geschonden.
Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat geen sprake is van ernstige schuld.

Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot partiële vrijspraak van het ten laste gelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Bloedonderzoek
De raadsman heeft zich bij het voeren van zijn verweren met betrekking tot het bloedonderzoek gebaseerd op het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer dat op 1 juli 2017 in werking is getreden. Tijdens het ten laste gelegde was echter het Besluit alcoholonderzoeken van toepassing.
Daarin is bepaald dat – indien verdachte niet in staat is zijn wil kenbaar te maken – bloedafname niet eerder plaatsvindt dan na verloop van een uur na het eerste directe contact met een opsporingsambtenaar, leidend tot de verdenking van rijden onder invloed (artikel 16). Daaraan is in deze zaak voldaan. Het eerste contact vond plaats om 19:26 uur en de bloedafname om 23:50 uur. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 30 december 2016 (dossierpagina 57) blijkt naar het oordeel van het hof genoegzaam dat voor de afname van het bloed toestemming is gegeven door de hulpofficier van justitie.
Op 17 november 2016 heeft verdachte toestemming gegeven om zijn bloed op alcohol en verdovende middelen te onderzoeken.
Op 24 november 2016 was het resultaat van het onderzoek naar het alcoholgehalte bekend en op 29 december 2016 dat van het onderzoek naar verdovende middelen.
Op 7 december 2016 is aan verdachte het resultaat van het bloedonderzoek meegedeeld, zo blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van 9 december 2016 (dossierpagina 72). Naar het oordeel van het hof moet die mededeling betrekking hebben op het alcoholgehalte en is daarmee dat resultaat zo spoedig mogelijk aan verdachte meegedeeld (artikel 20 Besluit alcoholonderzoeken). Daarnaast is tijdens het verhoor op 7 februari 2017 het alcoholgehalte (nogmaals) aan verdachte voorgehouden.
Per brief van 7 januari 2017 is aan verdachte meegedeeld dat er THC in zijn bloed is aangetroffen en dat er tegen hem proces-verbaal van overtreding van artikel 8 WVW zal worden opgemaakt. Verdachte kon er daarom van uitgaan dat hij werd verdacht van het rijden onder invloed van THC. Ook deze mededeling is naar het oordeel van het hof zo spoedig mogelijk gedaan (artikel 20 Besluit alcoholonderzoeken). Bij die mededeling is verdachte gewezen op het recht op tegenonderzoek.
Het hof verwerpt ten slotte het verweer van de raadsman dat er sprake is van een schending van de strikte waarborgen rondom het bloedonderzoek vanwege het niet meedelen van het recht op tegenonderzoek. Het zonder meer meedelen van het recht op tegenonderzoek bij de mededeling van het onderzoeksresultaat was onder het Besluit alcoholonderzoeken (nog) geen strikte waarborg (HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:593).
De resultaten van zowel het onderzoek naar het alcoholgehalte als naar de concentratie THC kunnen daarom bijdragen tot het bewijs.
Schuld
Om tot een veroordeling voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te
kunnen komen is vereist dat verdachte schuld heeft aan de aanrijding, hetgeen ten laste gelegd is als het zich roekeloos of zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam gedragen.
Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 1 juni 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AO5822) zijn voor de beoordeling van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 verschillende factoren van belang. Het komt aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag, dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in de hiervoor bedoelde zin.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn overleden.
Verdachte heeft onder invloed van alcohol en THC, waardoor zijn rijvaardigheid verminderd was, een personenauto bestuurd. Daarnaast kan worden vastgesteld dat verdachte door een rood verkeerslicht en met een veel te hoge snelheid heeft gereden, namelijk tenminste 29 km/u te hard, op een plaats waar de toegestane snelheid 50 km/u was. De verklaring van verdachte dat hij niet te snel en niet door rood heeft gereden wordt dus weerlegd door de bewijsmiddelen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het verkeersongeval, waarbij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn overleden, aan verdachtes schuld te wijten is. Het hof is met
betrekking tot de mate van schuld van oordeel dat de aard en ernst van de gedragingen van de verdachte en de overige omstandigheden van het geval zodanig zijn dat de gedragingen van verdachte dienen te worden gekwalificeerd als zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam.
Partiële vrijspraak ‘roekeloosheid’ en overschrijding van de maximumsnelheid als strafverzwarende omstandigheid
Uit het arrest van de Hoge Raad van 4 maart 2014 (ECLI:NL:HR:2014:470) volgt dat van
roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm slechts in uitzonderlijke
gevallen sprake zal zijn. Daarbij verdient opmerking dat ‘roekeloosheid’ in de zin van de
wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het
normale spraakgebruik onder ‘roekeloos’ – in de betekenis van ‘onberaden’ – wordt
verstaan. Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van
roekeloosheid in de zin van de Wegenverkeerswet, zal de rechter zodanige feiten en
omstandigheden moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon
onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen,
alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn.
De aard en ernst van de gedragingen van verdachte en de omstandigheden die uit het dossier
blijken zijn niet toereikend voor het oordeel dat het rijgedrag van verdachte als ‘roekeloos’ in de zin van de wet is geweest. Het hof zal verdachte daarom van dit onderdeel van het ten laste gelegde vrijspreken.
Tevens zal het hof – conform de vordering van de advocaat-generaal – verdachte vrijspreken van het overschrijden van de maximumsnelheid als strafverzwarende omstandigheid ex artikel 175 lid 3 WVW.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij opof omstreeks14 september 2016 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (te weten een personenauto merk Ford, type Fiesta, met kenteken [kenteken] ), daarmee rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Sorbonnelaan,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden doorroekeloos, in elk gevalzeer, althans aanmerkelijk,onvoorzichtig en/ofonoplettend en/ofonachtzaam na voorafgaand gebruik van alcoholhoudende drank en/ofTHC
  • te rijden met een snelheid van minimaal 79 kilometer per uur en maximaal 98 kilometer per uur, althans met een snelheid die (veel) hoger lag dan de aldaar toegestane maximum snelheid van 50 km/h, in ieder geval met een (veel) hogere snelheid dan gezien de situatie en/of omstandigheden en/of het zicht ter plaatse verantwoord was,en/of
  • een verkeerslicht te negeren dat in zijn, verdachtes, richting rood licht uitstraalde, en/of
  • (aldus)terwijl het verkeerslicht in zijn richting rood licht uitstraalde de kruising met de Weg tot de Wetenschap en/ofde Heidelberglaan, op te rijden, en/of
  • (aldus)zijn auto niet tot stilstand te brengen terwijl dat wel moest, en/of (vervolgens)
  • (met hoge snelheid)met het door hem bestuurde voertuig in botsing te komen met een voor hem, verdachte, van rechts komend motorvoertuig, te weten een lijnbus met kenteken [kenteken] , terwijl die lijnbus de kruising was opgereden op het moment dat het voor de chauffeur van die lijnbus bestemde verkeerslicht wit licht uitstraalde,
waardoor hij, verdachte,de controle over het door hem bestuurde voertuig is verloren en/of (vervolgens)met grote kracht/snelheid met het door hem bestuurde voertuig tegen een verkeerslichtmast is aangekomen,
waardoor twee inzittenden van voornoemde Ford Fiësta, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , zijn gedood,
zulks terwijl verdachte verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 8, eerste en/oftweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, immers heeft verdachte voornoemd voertuig bestuurd
  • terwijl het alcoholgehalte in zijn bloed hoger was dan 0.5 promille, te weten (tenminste) 1,2 promille, en/of
  • terwijl hij onder zodanige invloed verkeerde van THC dat dit – al dan niet in combinatie met de alcohol – de rijvaardigheid kon verminderen., en/of
terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat verdachte de krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde snelheid, te weten 50 kilometer per uur, in ernstige mate heeft overschreden, als bedoeld in artikel 175, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste lid en tweede lid, onderdeel b, van deze wet, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden en een rijontzegging voor de duur van vijf jaar.
De raadsman heeft het hof verzocht – in geval van bewezenverklaring van het bestanddeel rijden onder invloed – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf tot 24 maanden op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft als bestuurder van een personenauto zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam gereden. Daardoor heeft een verkeersongeval met dodelijke afloop plaatsgevonden. Door dit ongeval zijn twee inzittenden van die auto, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , om het leven gekomen. Het overlijden van beide jonge slachtoffers heeft een enorme impact gehad op het leven van ouders, broers en zussen, andere familieleden, vrienden en naasten en bij hen is groot en onherstelbaar leed veroorzaakt. Uit de indringende slachtofferverklaringen die ook tijdens de terechtzitting in hoger beroep zijn afgelegd door de moeder van [slachtoffer 1] en de ouders van [slachtoffer 2] spreekt het onbeschrijfelijke verdriet dat het verlies van hun zoon voor hen, hun andere kinderen en de jonge dochter van [slachtoffer 2] betekent. Het hof realiseert zich dat geen enkele straf recht kan doen aan het verlies en het verdriet dat het overlijden van beide slachtoffers heeft veroorzaakt.
Anders dan de rechtbank sluit het hof aan bij het LOVS-oriëntatiepunt voor overtreding van artikel 6 WVW met de dood tot gevolg in geval van ernstige schuld. Volgens de toelichting op de oriëntatiepunten is sprake van een zeer hoge mate van schuld in gevallen die neigen naar of grenzen aan roekeloosheid. Dat is in deze zaak niet aan de orde.
Als uitgangspunt neemt het hof daarom een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden en een rijontzegging voor de duur van vier jaar.
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 juni 2020 blijkt dat verdachte in de vijf jaar voorafgaand aan het ten laste gelegde niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van verkeersmisdrijven of overtreding van de Opiumwet. Anders dan de rechtbank zal het hof daarom geen strafverzwaring toepassen vanwege het justitiële verleden van verdachte.
Uit het Pro Justitiarapport van 10 oktober 2018, opgemaakt door dr. A. van der Donk,
psycholoog, volgt dat bij verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis en evenmin van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Op een weinig subtiele wijze en soms in grove bewoordingen verwerpt hij alle verantwoordelijkheid met betrekking tot het ongeval. Hij ziet zichzelf als slachtoffer. Verdachte heeft een neiging tot externaliseren, dat wil zeggen dat hij geneigd is schuld toe te schrijven aan anderen. Hij lijkt gebruik te maken van psychologische mechanismen zoals afweer, welke hem in staat stellen om met moeilijke of pijnlijke gevoelens om te gaan. Door de ontkennende houding ten aanzien van het hem ten laste gelegde is het niet mogelijk om tot een uitspraak te komen betreffende de
toerekeningsvatbaarheid. Ook is het daardoor niet mogelijk om een uitspraak te doen ten
aanzien van het recidivegevaar.
Verdachte heeft tijdens de zitting in hoger beroep volhard in zijn standpunt dat hij niet door
rood is gereden. Hoewel deze proceshouding als strafverzwarend kan worden meegewogen, houdt het hof rekening met voornoemd Pro Justitiarapport en met het reclasseringsadvies van 19 december 2017. Volgens de reclassering valt niet uit te sluiten dat voornoemde houding van verdachte een copingmechanisme is om met de situatie en zijn eigen gevoelens om te kunnen gaan.
Die bevinding komt naar het oordeel van het hof overeen met het gedrag van verdachte ter zitting in hoger beroep. Verdachte wekte de indruk dat hij het moeilijk had met wat er is gebeurd. Tegelijk kan het hof niet anders concluderen dan dat verdachte beperkt inzicht heeft in het feit dat hij verkeerd heeft gehandeld. Dat oordeel zal het hof in strafverzwarende zin mee laten weten in de duur van de rijontzegging.
Gelet op het voorgaande zal het hof aan verdachte opleggen:
  • een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar met aftrek van voorarrest;
  • een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vijf jaar.
Tot slot merkt het hof op dat verdachte op 14 september 2016 is aangehouden en de rechtbank 30 maanden later – op 13 maart 2019 – vonnis heeft gewezen. Daarmee is de redelijke termijn in eerste aanleg met zes maanden overschreden. Het hof acht die overschrijding verschoonbaar in verband met de medische toestand van verdachte na het bewezen verklaarde en de onderzoekswensen van de verdediging. Daarom is er geen aanleiding tot matiging van de straf en zal het hof volstaan met de constatering van de overschrijding.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Aldus gewezen door
mr. I.P.H.M. Severeijns, voorzitter,
mr. E.W. van den Heuvel en mr. R.J. Bokhorst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.W.P. Soons, griffier,
en op 13 augustus 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 13 augustus 2020.
Tegenwoordig:
mr. R.H. Koning, voorzitter,
mr. C.Y. Huang, advocaat-generaal,
mr. I.W. Levelt-Iseger, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.