Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Bewezenverklaring en bewijsvoering
3.Beoordeling van het eerste middel
4.Beoordeling van het derde middel
5.Slotsom
6.Beslissing
4 maart 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een verkeersongeluk dat plaatsvond op 28 november 2008 te Wageningen, waarbij de verdachte, die onder invloed van alcohol verkeerde en niet in het bezit was van een rijbewijs, met zijn auto een ongeval veroorzaakte. De verdachte reed slingerend, met wisselende snelheden en op korte afstand van andere voertuigen. Hij raakte een verhoogde middengeleider, verloor de controle over zijn voertuig en kwam op de rijbaan voor tegemoetkomend verkeer terecht, waar hij in botsing kwam met een taxi. Door deze aanrijding raakte de auto van de verdachte over de kop en tot stilstand op het dak. Het slachtoffer, dat bij de verdachte in de auto zat, liep ernstige verwondingen op, waaronder een bekkenbreuk en een dubbele onderbeenbreuk.
De Hoge Raad oordeelde dat de omstandigheden waaronder de verdachte reed, niet zonder meer toereikend waren om te concluderen dat hij 'roekeloos' had gehandeld in de zin van de Wegenverkeerswet. De Hoge Raad vernietigde de eerdere uitspraak van het Hof, dat had geoordeeld dat de verdachte roekeloos had gehandeld, en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling. De Hoge Raad benadrukte dat voor de vaststelling van roekeloosheid, die de zwaarste vorm van schuld vertegenwoordigt, specifieke feiten en omstandigheden moeten worden vastgesteld die aantonen dat de verdachte zich bewust was van de risico's die hij nam.
De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de beoordeling van roekeloosheid in verkeerszaken, waarbij de rechter in toekomstige gevallen meer aandacht moet besteden aan de specifieke omstandigheden die roekeloosheid kunnen onderbouwen. De zaak benadrukt ook de noodzaak voor een zorgvuldige bewijsvoering bij het vaststellen van schuld in de zin van de Wegenverkeerswet.