Uitspraak
1.[appellant] ,
Defam,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
de overige grieven. Deze overige grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, hebben appellanten, [appellant] en [appellante], hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een kredietovereenkomst die in juni 2001 werd gesloten met een rechtsvoorgangster van Defam B.V. De appellanten hebben aangevoerd dat Defam haar zorgplicht heeft geschonden door hen niet te wijzen op de risico's van de kredietovereenkomst, die onderdeel uitmaakte van een grotere constructie met een effectenleaseovereenkomst. Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten de eerste vijf jaar van de kredietovereenkomst alleen rente hoefden te betalen en dat er geen aflossingsverplichting was. Na twee maanden van niet-betaling heeft Defam de vordering tot betaling van het krediet ingediend, waarop de kantonrechter in eerste aanleg heeft beslist dat de appellanten moesten betalen.
Het hof heeft de grieven van de appellanten verworpen. Het hof oordeelde dat er geen bewijs was dat Defam op de hoogte was van de effectenleaseovereenkomst en dat de zorgplicht van Defam niet was geschonden. De appellanten hebben onvoldoende aangetoond dat er sprake was van samenhangende overeenkomsten die de wanprestatie van AFAB en Dexia doorwerken in de overeenkomst met Defam. Het hof concludeerde dat de appellanten niet konden aantonen dat Defam wist of moest weten dat het krediet met de effectenleaseovereenkomst verbonden was. De slotsom was dat het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigde en de appellanten in de kosten van het hoger beroep veroordeelde.