Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellante 1] B.V.en
[appellante 2] B.V.,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil, de beslissing in eerste aanleg en de grieven
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
“ [naam] [appellante 1] ”als uitlener en verlangen terugbetaling op een bankrekeningnummer
“t.n.v. schuldeiser”. De eerste akte vermeldt als zodanig [rekeningnummer 1] , welk nummer op naam van [appellante 1] staat (zie producties 1 en 2 bij memorie van grieven). De drie volgende akten vermelden [rekeningnummer 2] , maar dit was een nummer op naam van [X] (zie de notariële afrekening, productie P 30) en kan dus niet kloppen. De gelden zijn aan [X] uitbetaald vanaf het bankrekeningnummer ten name van [appellante 1] . [X] heeft de aflossingen van € 10.000 en € 20.000 teruggestort op bankrekening [rekeningnummer 1] op naam van [appellante 1] . Afgezien van een beroep op onduidelijkheid wie van beide de gelduitlener is, heeft [geïntimeerde] geen argumenten aangevoerd waarom de geldleningen zouden zijn verstrekt door [appellante 2] . Tegen de achtergrond van al het voorgaande heeft [geïntimeerde] onvoldoende gemotiveerd weersproken en moet als vaststaand worden aangenomen dat het [appellante 1] is geweest die de gelden heeft uitgeleend.
“of wordt de schuld omgezet in aandelen binnen het bedrijf”. Partijen hadden namelijk aanvankelijk het plan dat de [appellanten] met aandelen zouden gaan deelnemen in de groep van [geïntimeerde] - volgens zijn verklaring ter zitting - met 20% met een mogelijkheid om dit uit te bouwen ( [naam] zou 50% hebben verlangd). Dit een en ander bestrijden de [appellanten] gemotiveerd; volgens hen zijn partijen nooit uit de waardebepaling van de aandelen gekomen en er dus ook nooit uitgekomen hoeveel aandelen de [appellanten] zouden krijgen als de leningen niet zouden worden terugbetaald. Naar het oordeel van het hof zijn partijen het kennelijk uiteindelijk niet eens geworden over de waarde van de aandelen en een deelnemingspercentage, zoals [geïntimeerde] accountant [A.] in zijn getuigenverklaring bevestigt en [geïntimeerde] ter zitting heeft verklaard. Nadat eind 2013 geen aflossingen hadden plaatsgevonden, zijn de [appellanten] in de loop van 2014 niet doorgegaan met de aanvankelijke plannen voor een joint venture. Daaraan was tot dan toe ook op geen enkele manier uitvoering gegeven. [geïntimeerde] heeft vervolgens niet of onvoldoende concreet aangevoerd dat en tegen welke voorwaarden hij en/of de holding gerechtigd zou(-den) zijn geweest om de geldleningen om te zetten in aandelen. Ten slotte heeft [geïntimeerde] , naar hij onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, de [appellanten] meermalen verzekerd en ter comparitie verklaard dat het de bedoeling was om de leningen terug te betalen (zie daarover verderop in rov. 4.12).
“actuele debiteurenlijst”, maar zonder enige analyse van ouderdom en incasseerbaarheid. Nadere informatie over de waarde van de debiteuren heeft [geïntimeerde] niet gegeven. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de resterende, niet verkochte activa van [X] nauwelijks meer enige waarde hadden, zelfs geen liquidatiewaarde.
“Het kan zijn dat er 51.000 euro via een privérekening van [… 2] ( [geïntimeerde] , hof) is gelopen aan betalingen.”
” [… 3] ( [geïntimeerde] , hof) gaat met [naam] in gesprek voor gedeeltelijke afbetaling van een deel op leningen. Afzien van rente??”. Dit wordt bevestigd door de getuigenverklaring van [C.] van 20 januari 2017. Verder zijn er de handgeschreven aantekeningen van 2 september 2015 (productie 17 bij inleidende dagvaarding), waarin [D.] schreef dat [geïntimeerde] bij die bespreking (met onder meer [naam] (van [appellante 1] ) afsprak dat hij, [geïntimeerde] , € 10.000 á € 15.000 en € 20.000 zou betalen, wat ook is gebeurd. Ten slotte heeft [geïntimeerde] als getuige verklaard met [naam] (van de [appellanten] ) te hebben afgesproken dat [X] zou proberen het bedrijf te verkopen en met de opbrengst de leningen af te lossen, zij het, aldus die getuigenverklaring, dat het moeilijk zou worden maar dat er nog geld werd verwacht uit de verkoop van de voorraden.
5.De slotsom
€ 3.276,00
€ 5.270,00