ECLI:NL:GHARL:2020:4888

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
29 juni 2020
Zaaknummer
200.249.348/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake notariële dienstverlening en facturering in nalatenschapskwestie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen KienhuisHoving N.V. betreffende notariële dienstverlening in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van haar overleden echtgenoot, [erflater]. De notaris heeft in 2013 en 2014 verschillende werkzaamheden verricht, waaronder het opstellen van een verklaring van erfrecht en een akte van verdeling. [appellante] betwist de omvang van de opdracht en de hoogte van de facturen die door KienhuisHoving zijn verzonden. De kantonrechter heeft in een eerder vonnis de vordering van KienhuisHoving tot betaling van de facturen toegewezen, maar [appellante] heeft hiertegen verzet aangetekend. Het hof heeft in deze tussenuitspraak de feiten en eerdere processtukken in overweging genomen en de stelplicht en bewijslast met betrekking tot de omvang van de opdracht en de prijsafspraken besproken. Het hof heeft KienhuisHoving in de gelegenheid gesteld om te reageren op de betwisting van [appellante] over de verdere opdrachten die aan de notaris zijn verstrekt. De zaak is verwezen naar de rol voor een akte van KienhuisHoving.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.249.348
(zaaknummer kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Enschede, 6661440 )
arrest van 16 juni 2020
in de zaak van
[appellante],
wonende te [A] ,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde tevens opposante,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. A.L. Ruiter,
tegen:
de naamloze vennootschap
KienhuisHoving N.V.,
gevestigd te Enschede,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres tevens geopposeerde,
hierna: KienhuisHoving,
advocaat: mr. J. van Schendel.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 11 december 2018 hier over. Daarin heeft het hof een comparitie van partijen na aanbrengen gelast.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van comparitie van 6 februari 2019;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel.
1.3
Vervolgens heeft KienhuisHoving de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten in rov. 2.1 tot en met 2.6 van het eindvonnis na verzet van 7 augustus 2018 (verder: het verzetvonnis).

3.Het geschil, de beslissing in eerste aanleg en de grieven

3.1
Deze zaak gaat over notariële dienstverlening door KienhuisHoving aan [appellante] in 2013-2014.
3.2
In een brief van 31 oktober 2013 heeft (notaris Van Halen van) KienhuisHoving aan [appellante] het opdrachtgesprek van de 30e bevestigd:
“voor het verrichten van advieswerkzaamheden inzake de nalatenschap van uw echtgenoot, wijlen de heer [erflater] ”met vermelding dat te verrichten werkzaamheden op uurbasis in rekening zouden worden gebracht tegen een uurtarief van de notaris van € 260 en van juridisch medewerkster [F] € 170. [appellante] was met [erflater] gehuwd geweest in algehele gemeenschap van goederen. Op enig moment bleek aan de notaris dat [erflater] nog een onverdeelde ontbonden huwelijkse gemeenschap van goederen had met zijn ex-vrouw, mevrouw [B] . Uit dat eerdere huwelijk was ook een minderjarige dochter geboren die tevens erfgenaam was van [erflater] . KienhuisHoving heeft op 18 februari 2014 een verklaring van erfrecht afgegeven, verder een (machtiging tot) beneficiaire aanvaarding opgesteld, later een boedelbeschrijving, een aangifte erfbelasting en een akte van verdeling/levering opgemaakt en tussendoor nog diverse andere werkzaamheden verricht. Daarvoor heeft KienhuisHoving aan [appellante] over 30 oktober 2013 tot en met 10 december 2013 een factuur van 12 december 2013 van € 2.364,42, over 3 december 2013 tot en met 31 maart 2014 een factuur van 31 maart 2014 van € 6.789,52 en over 31 maart tot en met 19 juni 2014 een factuur van 30 juni 2014 van € 6.284,74 verzonden. [appellante] heeft de eerste factuur voldaan maar de andere twee niet.
3.3
Op vordering van KienhuisHoving tot betaling van beide laatste factuurbedragen van tezamen € 13.074,26, rente ad € 979,58 en buitengerechtelijke kosten ad € 905,74 heeft de kantonrechter in het verstekvonnis van 19 december 2017 (verder: het verstekvonnis) deze beide eerste bedragen met rente toegewezen, de buitengerechtelijke incassokosten afgewezen en [appellante] in de proceskosten veroordeeld.
Op het daartegen door [appellante] , naar vaststaat tijdig, ingestelde verzet heeft de kantonrechter in het verzetvonnis het verstekvonnis bekrachtigd en [appellante] veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure. [appellante] heeft de rekeningen van 31 maart 2014 en 30 juni 2014 inmiddels (op basis van een betalingsregeling) voldaan.
3.4
Dat verzetvonnis bestrijdt [appellante] in haar memorie van grieven in het principaal hoger beroep. KienhuisHoving komt met haar enige grief in het incidenteel hoger beroep op tegen de afwijzing van de buitengerechtelijke kosten.
4. De motivering van de beslissing in het principaal en incidenteel hoger beroep
4.1
Naar tussen partijen vaststaat, kwam [appellante] op 30 oktober 2013 bij de notaris voor een verklaring van erfrecht en hebben zij toen in ieder geval met elkaar gesproken over de te verwachten notariële kosten van de afwikkeling van [erflater] nalatenschap. [appellante] heeft gevraagd naar de kosten, waarbij zij heeft gerefereerd aan de omstandigheid dat zij eerder eens bij KienhuisHoving desbetreffende notariële akten had laten opstellen na het overlijden van haar eerdere echtgenoot en dat dit toen circa € 500 had gekost. Ook heeft [appellante] bij dat gesprek aan de notaris meegedeeld dat zij niet meer dan € 700 á € 800 zou kunnen betalen.
4.2
De memorie van grieven van [appellante] bevat dan een verdere inleiding over de contacten tussen haar en KienhuisHoving met betwisting van opdracht(-en) tot andere werkzaamheden dan die tot het opstellen van een verklaring van erfrecht:
“Uit diverse door de notaris gestelde vragen kwam naar voren dat er sprake was van een mede-erfgenaam, te weten [C] de dochter van [erflater] en dat de (ontbonden) gemeenschap tussen de overledene en [B] nog niet verdeeld was. Over het opstellen, door de notaris, van een akte van verdeling betreffende de genoemde ontbonden gemeenschap is tussen partijen niet gesproken. Gevraagd naar de kosten van diens werkzaamheden werd door de notaris aangegeven dat deze naar verwachting tussen de euro 1.000,-- en euro 1.500,-- zouden bedragen; [erflater] stemde daar mee in.
Bij brief d.d. 12 december 2013 zijn [erflater] en mw [B] door de notaris aangeschreven en gewezen op de erfrechtelijke posities van [erflater] en [C] en de rol daarbij van mw [B] als de gezaghebbende ouder van [C] . Gewezen werd op beneficiaire aanvaarding en het afleggen van de betreffende verklaringen bij de griffie van de rechtbank waartoe de notaris gemachtigd zou worden. Bij brief d.d. 19 februari 2014 stuurde de notaris afschriften van de verklaring aan [erflater] en wees, onder bijvoeging van informatie betreffende beneficiaire afwikkeling, op de wettelijke vereffening te verrichten door [erflater] en mw [B] . Door de ontvangst van de verklaring waren naar de mening van [erflater] de werkzaamheden van de notaris beëindigd conform de door haar verstrekte opdracht op 30 oktober 2013.
De notaris heeft naast de dienstverlening in verband met het opstellen van de verklaring werkzaamheden verricht die kennelijk gericht waren op het maken van een boedelbeschrijving, het opstellen van de aangifte erfbelasting en het opstellen van een akte van verdeling. [erflater] heeft voor de genoemde werkzaamheden geen opdracht verstrekt;
de akte van verdeling is door haar ook niet ondertekend. (…)
[erflater] zou nooit opdracht verstrekt hebben tot voornoemde werkzaamheden, anders dan die verbonden aan het opstellen van de verklaring. Enerzijds vanwege haar geringe inkomen, hetgeen aan de notaris bekend was, en anderzijds omdat een deel van de werkzaamheden, waaronder de wettelijke vereffening, met hulp van haar boekhouder door [erflater] zelf konden worden verricht. Met betrekking tot de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap zou zij gebruik kunnen maken van de diensten van een advocaat op basis van de
gefinancierde rechtshulp.
Voor zover [erflater] gehouden zou zijn om aan de notaris diens werkzaamheden met betrekking tot de verdeling van de ontbonden gemeenschap te vergoeden dan dient dit eveneens te gelden voor mw [B] gezien haar belang bij een verdeling.”
Vervolgens heeft [appellante] haar grieven 1 en 2 speciaal ertegen gericht dat de kantonrechter, zonder op haar aanbod van getuigenbewijs in te gaan, haar verweer heeft verworpen dat partijen tijdens het eerste gesprek op 30 oktober 2013 een prijs hebben afgesproken tussen € 1.000 en € 1.500.
4.3
KienhuisHoving heeft in haar memorie van antwoord in het principaal hoger beroep alleen gereageerd op de inhoud van grieven 1 en 2. Volgens haar heeft de notaris gezegd dat de kosten voor een normale afwikkeling van een nalatenschap (een verklaring van erfrecht inclusief verschotten en btw) ongeveer € 1.400 bedroegen maar heeft hij daarbij gewezen op de twee belangrijke bijkomende complicaties van 1) de onverdeelde gemeenschap van [erflater] met mevrouw [B] (waaronder een woning op haar naam) en 2) de minderjarige erfgename. KienhuisHoving bestrijdt dan ook de door [appellante] onder haar grieven 1 en 2 ingeroepen maximumprijsindicatie c.q. prijsplafond en/of een kosteninschatting.
4.4
Naar het oordeel van het hof kon het voor Kienhuishoving best wel verwarrend zijn dat (de advocaat van) [appellante] haar klachten in de memorie van grieven (namelijk én de betwisting van verdere opdrachten én het inroepen van een maximum) ongelijk en onevenwichtig heeft verdeeld over de inleiding en de beide grieven, al lijkt de slotalinea van grief 1 weer op de opdrachtbetwisting te hinten:
“De in de bevestigingsbrief door de notaris omschreven opdracht, het verrichten van advieswerkzaamheden, ondersteunt het standpunt van [erflater] dat daar niet onder vallen werkzaamheden als het doen van aangifte erfbelasting en het opstellen van een akte van verdeling.”KienhuisHoving behoefde dit in redelijkheid niet zo te onderkennen. Daarom wordt zij op grond van het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor alsnog in de gelegenheid gesteld om bij akte te reageren op de betwisting door [appellante] van verdere opdrachten dan die tot het opstellen van de verklaring van erfrecht.
Het hof wijst er nu alvast op dat de stelplicht en bewijslast van opdracht tot de andere werkzaamheden ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv op KienhuisHoving rust en dat daartoe mede behoort dat (KienhuisHoving er op mocht vertrouwen dat) [appellante] haar wil daarop had gericht en dat deze wil zich door een verklaring heeft geopenbaard, wat overigens in iedere vorm kon (zie de artikelen 3:33, 35 en 37 BW).
4.5
Voor het geval een of meer verder strekkende opdrachten in hoger beroep komen vast te staan, oordeelt het hof nu alvast over het door [appellante] ingeroepen maximum als volgt.
Volgens het door [appellante] ingeroepen artikel 10, leden 1 en 2 van de Verordening beroeps- en gedragsregels 2011 van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie licht de notaris de cliënten tijdig en duidelijk voor over de financiële consequenties van zijn inschakeling en deelt hij tijdig aan de cliënten mee wanneer meer kosten in rekening zullen worden gebracht dan voorzien. Deze regels geven nadere invulling aan de in artikel 7:401 BW voorziene zorg van een goed opdrachtnemer. De opdrachtbevestigingsbrief van 31 oktober 2013
“voor het verrichten van advieswerkzaamheden inzake de nalatenschap van uw echtgenoot, wijlen de heer [erflater] ”met opgaaf van uurtarieven is wat betreft de inhoud van de opdracht en de financiële consequenties bepaald aan de vage kant, zeker voor [erflater] , die van Marokkaanse afkomst was en de Nederlandse taal niet goed beheerste. Een en ander is onvoldoende om een andere bewijslastverdeling te rechtvaardigen.
4.6
Volgens artikel 7:405 lid 2 BW is de opdrachtgever, indien loon is verschuldigd maar de hoogte niet door partijen is bepaald, het op de gebruikelijke wijze berekende loon of, bij gebreke daarvan, een redelijk loon verschuldigd. Het beroep van de opdrachtgever op een prijsafspraak is (op grond van vaste rechtspraak van HR 21 juni 1968, ECLI:NL:PHR:1968: AC4875, NJ 1968/290; destijds ging het om een aannemingsovereenkomst) een bevrijdend verweer, waarvan ingevolge artikel 150 Rv de stelplicht en bewijslast rusten op de opdrachtgever, hier [appellante] . Hetzelfde geldt voor een maximumprijsindicatie c.q. prijsplafond en/of een kosteninschatting zoals hier door [appellante] ingeroepen. Om deze stelling te bewijzen heeft [appellante] getuigenverhoor aangeboden van [D] en mevrouw [E] , die volgens haar aanwezig zijn geweest bij meerdere gesprekken tussen [appellante] en de notaris en/of juridisch medewerkster [F] , waaronder de eerste bespreking op 30 oktober 2013. [D] en mevrouw [E] hebben schriftelijke verklaringen afgelegd in april 2018 (producties 9 bij antwoordconclusie van [appellante] van 15 mei 2018).
[D] heeft daarin onder meer over een gesprek met de notaris omstreeks oktober/november 2013 verklaard:
“Ik weet nog dat het een grote stapel papieren was. Tijdens het gesprek bleek dat de heer [erflater] een minderjarige dochter heeft die erfgenaam was en dat zijn vorige huwelijk nog niet helemaal was afgewikkeld. De notaris heeft [appellante] uitgelegd wie precies wat kreeg uit de erfenis door tekeningen te maken.
Verder herinner ik mij dat er een afspraak is gemaakt over de prijs die [appellante] zou moeten betalen. Dat zou een vaste prijs zijn. Ik meen mij te herinneren dat het ging om een bedrag van € 1500,--. Ik kan mij niet herinneren dat de notaris heeft gezegd dat er meer in rekening zou worden gebracht dan dat bedrag.”[D] en [E] vermelden verder allebei dat [appellante] vertelde dat zij niet extra wilde betalen omdat de notaris en mevrouw [F] bij het gesprek waren, waarop de notaris volgens hen heeft gezegd dat dit niet hoefde.
4.7
Het hof acht voldoende aannemelijk dat deze getuigen meer gedetailleerd kunnen verklaren over hetgeen is besproken over de prijs en wel in samenhang met de opdracht. Op de comparitie na aanbrengen heeft (de advocaat van) [appellante] op de uitdrukkelijke vraag van de raadsheer-commissaris of de getuigen meer kunnen verklaren dan zij hebben geschreven, namelijk onder meer geantwoord:
“ Ja. ze kunnen verklaren van wat er is besproken. Voor zover ik heb begrepen, is gegeven dat er sprake was van een onverdeelde gemeenschap. Dat is niet inhoudelijk besproken op het intakegesprek van 30 oktober. In het dossier zit een brief van 12 december. Dat is een brief die gericht is aan [erflater] en mw. [B] . Het begint met ‘onlangs heb ik gesproken
met...’. Dan wordt genoemd dat gebleken is dat geen sprake is van een testament. Dan blijkt
dat [erflater] in gemeenschap is gehuwd. Vervolgens wordt de andere erfgenaam genoemd,
maar dit lijkt een vrij algemene brief. Er wordt gewezen op het feit dat mw. [B] de
moeder is van een minderjarige. Naar mijn mening is deze brief het eerste contact tussen de
notaris en de moeder van de minderjarige erfgenaam.
Tijdens het eerste gesprek is niet ter sprake geweest dat een verdeling van een ontbonden
huwelijksgoederengemeenschap nodig was.”
Daarom zal het hof [appellante] te zijner tijd zo nodig toelaten tot bewijslevering van de door haar ingeroepen maximumprijsindicatie c.q. prijsplafond en/of een kosteninschatting door het horen van de getuigen [D] en [E] . Het hof leidt overigens uit de processtukken af dat er bij of van diverse gesprekken meer getuigen zijn geweest, in ieder geval [appellante] zelf, de notaris en mevrouw [F] .
4.8
Voor het geval in het incidenteel hoger beroep besproken buitengerechtelijke kosten aan de orde komen, oordeelt het hof daarover als volgt.
[appellante] heeft zich op dat punt aan het oordeel van het hof gerefereerd. Zij heeft niet weersproken dat KienhuisHoving haar, na het intreden van (dan aan te nemen) verzuim (zie de aanmaningscorrespondentie uit 2014 in productie 4 bij inleidende dagvaarding), bij brief van 23 mei 2017 heeft gesommeerd tot betaling van de beide onbetaald gelaten facturen binnen 21 dagen daarna, waarbij KienhuisHoving haar heeft meegedeeld dat, als KienhuisHoving het openstaande bedrag niet binnen die 21 dagen ontving, de buitengerechtelijke incassokosten van € 905,74 voor rekening van [appellante] zouden komen. Deze brief voldoet aldus aan de eis van artikel 6:96 lid 6 BW. Het verweer van [appellante] dat de kosten nodeloos zijn gemaakt omdat KienhuisHoving wist dat [appellante] het niet eens was met de vordering, gaat niet op omdat artikel 6:96 BW en zijn uitvoeringsregeling van een en ander abstraheert.
KienhuisHoving kan dus mogelijk nog aanspraak maken op deze buitengerechtelijke incassokosten.

5.De slotsom

5.1
De zaak wordt naar de rol verwezen voor akte door KienhuisHoving om zich uit te laten naar aanleiding van rov. 4.4.
5.2
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in het principaal en incidenteel hoger beroep:
verwijst de zaak naar de
roldatum 30 juni 2020opdat KienhuisHoving bij akte reageert op de betwisting door [appellante] van verdere opdrachten dan die tot het opstellen van de verklaring van erfrecht (zie rov. 4.4);
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, L.M. Croes en D.M.I. de Waele, is ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2020.