In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 juni 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] B.V. tegen de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Almelo. De zaak betreft de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting (Vpb) voor de jaren 2010, 2011 en 2012. De inspecteur had de belastbare winst van belanghebbende gecorrigeerd omdat de kosten van een renteswapovereenkomst niet waren doorberekend aan de aandeelhouders, [A] en [B]. De rechtbank Gelderland had eerder de navorderingsaanslag voor het jaar 2010 verminderd, maar de aanslagen voor de jaren 2011 en 2012 gegrond verklaard. Het Hof oordeelde dat het niet doorberekenen van de kosten van de renteswap niet kan worden aangemerkt als een verkapte winstuitdeling. Het Hof concludeerde dat de inspecteur niet had aangetoond dat er sprake was van een bevoordeling van de aandeelhouders door de vennootschap. De inspecteur had niet kunnen bewijzen dat de vennootschap haar aandeelhouder had willen bevoordelen door de kosten van de renteswap niet door te berekenen. Het Hof verklaarde het hoger beroep van belanghebbende gegrond en het incidentele hoger beroep van de inspecteur ongegrond. De navorderingsaanslag voor het jaar 2010 werd verminderd tot een belastbaar bedrag van € 388.076, en de aanslagen voor de jaren 2011 en 2012 werden ook verlaagd. De inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en moest het betaalde griffierecht vergoeden.