ECLI:NL:GHARL:2020:4109

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 mei 2020
Publicatiedatum
28 mei 2020
Zaaknummer
200.275.299
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens het verzwegen van pensioenaanspraken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Overijssel had op 3 maart 2020 de schuldsaneringsregeling van de appellante beëindigd, omdat zij doelbewust haar pensioenaanspraken had verzwegen. De appellante had eerder, op 2 oktober 2018, de schuldsaneringsregeling aangevraagd, maar haar handelen werd als een schending van de informatieplicht beschouwd. Het hof oordeelde dat de appellante niet alleen haar inlichtingenplicht had geschonden, maar ook had geprobeerd haar schuldeisers te benadelen door belangrijke informatie over haar financiële situatie niet te delen. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 mei 2020 heeft de appellante haar spijt betuigd en verklaard dat haar psychische gesteldheid een rol speelde in haar handelen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de ernst van de schending van de informatieplicht voldoende was om de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling te rechtvaardigen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en wees het verzoek van de appellante om de schuldsaneringsregeling opnieuw van toepassing te verklaren of de looptijd te verlengen af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.275.299
(insolventienummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo: 18/435 R)
arrest van 26 mei 2020
in de zaak van
[appellante],
wonende te [A] ,
appellante,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. J. Klomp.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo (hierna: de rechtbank), van 2 oktober 2018 is op verzoek van [appellante] de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken.
1.2
Bij vonnis van de rechtbank van 3 maart 2020 is de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellante] , op verzoek van de bewindvoerder, J.-W. Otto, van
10 januari 2020 - onder intrekking van zijn verzoek van 11 december 2019 tot beëindiging van die regeling met een schone lei ex art. 354 Fw - tussentijds beëindigd. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 6 maart 2020 ingekomen verzoekschrift is [appellante] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 3 maart 2020. [appellante] verzoekt het hof dat vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, de schuldsaneringsregeling op haar van toepassing te laten, dan wel de looptijd van die regeling te verlengen.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, de brieven van
8 april 2020 (met bijlagen) en 9 april 2020 van de bewindvoerder en de brieven met bijlage(n) van 22 april 2020 en 13 mei 2020 van mr. Klomp.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 mei 2020. Hierbij is [appellante] verschenen, bijgestaan door mr. Klomp. Ook zijn verschenen de bewindvoerder en de op 15 november 2016 benoemde beschermingsbewindvoerdster de besloten vennootschap Schuldhulp Oost Nederland B.V., vertegenwoordigd door R.G.J. Oude Essink Nijhuis.
Mr. Klomp heeft het woord gevoerd aan de hand van aan het hof overgelegde spreekaantekeningen.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
De rechtbank heeft de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellante] tussentijds beëindigd op grond van artikel 350 lid 3, aanhef en onder c en e Fw.
Aan deze beslissing ligt ten grondslag dat [appellante] doelbewust - in strijd met de doelstellingen van de schuldsaneringsregeling - vermogensbestanddelen voor de bewindvoerder heeft verzwegen, te weten: i. een pensioenvoorziening bij Zwitserleven,
ii. een levensverzekering bij Aegon (€ 1.239,30) en iii. een pensioenvoorziening bij het pensioenfonds Horeca & Catering. Daarmee heeft [appellante] getracht haar schuldeisers te benadelen en heeft zij de informatieplicht geschonden, aldus de rechtbank.
3.2
In de kern voert [appellante] het volgende aan. Zij heeft er veel spijt van dat zij de informatie over het pensioen van Zwitserleven niet aan de bewindvoerder heeft gemeld en dat zij buiten de bewindvoerder om ervoor heeft gekozen dat pensioen na de (voorgenomen) beëindiging van haar schuldsaneringsregeling te laten uitkeren om vervolgens met dat geld de vloer in haar woning te (laten) vervangen.
Met een beroep op haar psychische gesteldheid (waartoe zij verklaringen van haar psychiater van 14 november 2013 en 24 februari 2020 heeft overgelegd; in die laatste verklaring staat dat zij kampt met verwerkingsproblemen, problemen ervaart in de omgang met instanties en snel belast raakt) voert zij aan dat zij de bewindvoerder niet bewust informatie heeft onthouden. Zij was zich niet geheel bewust waar zij mee bezig was en had geen overzicht meer. Juist om die reden staat zij langdurig onder beschermingsbewind.
Zij zou graag de kans krijgen haar schuldsaneringsregeling, zo nodig met een verlenging van de looptijd daarvan, met een schone lei te beëindigen.
3.3
Het hof stelt voorop dat een schuldenaar tijdens de wettelijke schuldsanerings-regeling de bewindvoerder tijdig, gevraagd en ongevraagd, alle voor die regeling relevante informatie moet verstrekken. Het niet verstrekken van inlichtingen kan reden voor tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling vormen als dit een duidelijke aanwijzing vormt dat bij de schuldenaar de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling ontbreekt (zie onder meer HR
15 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9144). Ten aanzien van de nakoming van de informatieplicht door [appellante] overweegt het hof als volgt.
3.4
[appellante] erkent dat zij de bewindvoerder doelbewust niet in kennis heeft gesteld van de brief van 27 maart 2019 van Zwitserleven en (dus) ook over de inhoud daarvan niet met hem in overleg is getreden. In de brief van Zwitserleven is [appellante] erop gewezen dat zij vanaf 1 oktober 2019 recht heeft op een ouderdomspensioen en is zij in de gelegenheid gesteld aan te geven hoe en per wanneer zij dat recht wenst te effectueren. Met de bewindvoerder en de rechtbank is het hof van oordeel dat [appellante] door haar (bij brief van
5 juli 2019 van Zwitserleven aan haar bevestigde) keuze tot uitstel van de pensioendatum tot 1 juli 2020 (dus per een datum waarop zij na afloop van de schuldsaneringsregeling vrij over het alsdan uitgekeerde bedrag had kunnen beschikken) met opgave van het adres van haar zoon en diens bankrekeningnummer waarop de uitkering had moeten plaatsvinden haar informatieplicht niet is nagekomen. Bovendien heeft zij (daarmee) geprobeerd de bewindvoerder te misleiden om zo de pensioengelden buiten de boedel te houden en hiermee haar schuldeisers te benadelen. [appellante] heeft dit ook erkend met haar verklaring bij het hof dat zij deze pensioenaanspraak bij Zwitserleven bewust verzweeg om - met het oog op haar longklachten - een andere, betere vloer in haar woning te kunnen laten leggen.
Dat [appellante] gezien haar psychische gesteldheid geen, dan wel een minder zwaarwegend, verwijt valt te maken van haar handelwijze, is onvoldoende gebleken.
[appellante] valt met betrekking tot de (afkoop van de) levensverzekering bij Aegon en de pensioenuitkering van Pensioenfonds Horeca & Catering ook aan te rekenen dat zij door haar ontvangen correspondentie over die uitkeringen (en door haar daarop gevolgde acties) niet, dan wel niet tijdig, aan de bewindvoerder heeft gemeld. Daarbij betrekt het hof dat [appellante] de brief van Aegon niet meenam naar het gesprek met de bewindvoerder op 16 december 2019 en pas aan hem gaf toen daarover door hem werd doorgevraagd en dat uit de als productie 6 door [appellante] overgelegde brief van genoemd Pensioenfonds van 21 oktober 2019 voldoende duidelijk blijkt dat [appellante] bij dit fonds aanspraak had op een (aanvullend) pensioen.
Het hof is van oordeel dat de ernst van de schending van de informatieplicht met betrekking tot het pensioen van Zwitserleven en de poging die uitkering buiten de boedel te houden en zo de schuldeisers te benadelen op zichzelf reeds voldoende aanwijzing vormt dat bij [appellante] de van haar te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling ontbreekt, zodat die regeling terecht tussentijds is beëindigd.
Voor de door [appellante] subsidiair verzochte verlenging van de looptijd van haar schuldsaneringsregeling bestaat gezien de ernst van het verwijt evenmin aanleiding.
3.5
Het hoger beroep faalt. Het vonnis van 3 maart 2020 zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 3 maart 2020.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.J. Engberts, S.M. Evers en D.M.I. de Waele, en is op
26 mei 2020 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.