3.2.Belanghebbenden hebben gesteld dat de werkzaamheden van de BV kwalificeren als een materiële onderneming als bedoeld in artikel 3.2 van de Wet IB 2001. Er is namelijk sprake van meer dan normaal vermogensbeheer omdat de BV nagenoeg alle property-werkzaamheden – bestaande uit administratief, commercieel en technisch beheer – in eigen beheer verricht. De vier werknemers van de BV hebben allemaal een relevante opleiding op hoog niveau voor de te verrichten werkzaamheden. Op projectbasis wordt gebruik gemaakt van externe dienstverleners. Door de jarenlange ervaring van [Y] en zijn echtgenote is er zeer veel deskundigheid aanwezig in de BV met betrekking tot de aankoop en verhuur van garageboxen. Verder benadert de BV de huurders actief. Ook is er een streng selectieproces van nieuwe huurders, een actief en streng huurinningsbeleid en een actief klachtafhandelingsproces. Daarenboven zijn er 21 toezichthouders aangesteld, die toezicht uitoefenen op de vastgoedlocaties. Ook dienen de onderhouds- en verbouwingswerkzaamheden te worden meegewogen, waarbij belanghebbenden wijzen op de werkzaamheden met betrekking tot [a-straat] 4 te [Z] en [b-straat] 2 te [I] . Verder streeft de BV een hoger rendement na dan waarvan sprake is bij normaal vermogensbeheer, omdat zij regelmatig garageboxen koopt en deze, na eventuele renovatie- en revitalisatiewerkzaamheden, voor een hogere huurprijs verhuurt. Dat leverde in de periode 2010 tot en met 2016 een hoger rendement van 3,33% op. Door de property-werkzaamheden niet uit te besteden, heeft de BV gemiddeld per jaar € 88.412 bespaard. Door het actieve en strenge huurdersbeleid zijn het gemiddelde afboekingspercentage en het gemiddelde leegstandspercentage erg laag. Het directe rendement op de onroerendgoedportefeuille in de jaren 2010 tot en met 2016 hebben belanghebbenden berekend op respectievelijk 16,05%, 12,52%, 11,49%, 10,80%, 11,83%, 13,80% en 11,04%. Daarbij is het netto resultaat van de BV over de betreffende jaren verhoogd met de loonkosten van [Y] en zijn echtgenote en gecorrigeerd met de rente over de rekening-courant. Dit gecorrigeerde netto resultaat is gedeeld door de aanschafprijs van de onroerende zaken in de betreffende jaren. Het gemiddelde directe rendement hebben belanghebbenden aldus berekend op 12,50% per jaar. Uitgaande van een geschat indirect rendement van 2,54% per jaar bedraagt het gemiddelde directe en indirecte rendement samen 15,04% per jaar. Dit is een overrendement van meer dan 10% ten opzichte van het lange termijn rendement van 4,25% van box 3 voor het kalenderjaar 2016, aldus belanghebbenden. Zij verwijzen daartoe naar de wetsgeschiedenis van het Belastingplan 2016, waarin is opgemerkt dat het lange termijnrendement op onroerende zaken in 2016 wordt gesteld op 4,25% (Kamerstukken II 2015-2016, 34 302, nr. 3, blz. 69). In de pleitnota betogen belanghebbenden dat sprake is van een gemiddeld samengesteld jaarrendement van 20% over de jaren 1992 tot en met 2015.