ECLI:NL:GHARL:2020:1559

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 februari 2020
Publicatiedatum
25 februari 2020
Zaaknummer
200.233.094/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zaakschade door opspattende stenen van een grasmaaier en de gevolgen voor schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een geschil over schadevergoeding als gevolg van opspattende stenen van een grasmaaier, die enkele ruiten van een showroom hebben beschadigd. De appellante, Donkergroen B.V., heeft in hoger beroep het vonnis van de kantonrechter van 15 november 2017 aangevochten, waarin zij was veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de geïntimeerden, die eigenaar zijn van het pand waar de schade is ontstaan. De kantonrechter had geoordeeld dat de schade moest worden begroot op de kosten van vervanging van de beschadigde ruiten, zonder voordeelstoerekening. Donkergroen betoogde dat de vervanging van de ruiten een voordeel oplevert, omdat de nieuwe ruiten een langere levensduur hebben dan de oude. Het hof oordeelt echter dat Donkergroen niet heeft aangetoond dat de vervanging daadwerkelijk een voordeel oplevert voor de geïntimeerden. Het hof bevestigt de uitspraak van de kantonrechter en wijst de vordering van Donkergroen af. De kosten van het hoger beroep worden toegewezen aan de geïntimeerden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.233.094/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad 5943426)
arrest van 25 februari 2020
in de zaak van
Donkergroen B.V.,
gevestigd te Dronten,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
Donkergroen,
advocaat: mr. H. Lebbing,
tegen:

1.[geïntimeerde1] ,2. [geïntimeerde2] ,

beiden wonende te [A] ,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers,
hierna:
[geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. G.A. de Boer.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
26 juli 2017 en 15 november 2017 die de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad (hierna: de kantonrechter), heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 30 januari 2018,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord,
- het pleidooi en de daarbij overgelegde pleitnotities.
2.2
Na afloop van het pleidooi heeft het hof arrest bepaald op de voor het pleidooi overgelegde gedingstukken, aangevuld met de pleitnotities.
2.3
Donkergroen vordert in het hoger beroep – samengevat – vernietiging van het vonnis van 15 november 2017, onder afwijzing van de vordering van [geïntimeerden] c.s. en veroordeling van hen in de proceskosten in beide instanties, met inbegrip van de nakosten.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1. tot en met 2.8. van het bestreden vonnis. Aangevuld met feiten die in hoger beroep eveneens vast staan, zijn de feiten, voor zover in hoger beroep van belang, als volgt:
3.2
[geïntimeerden] c.s. zijn eigenaar van het bedrijfspand aan [a-straat] 23 te [A] .
3.3
Donkergroen exploiteert een hoveniersbedrijf. Zij wordt bestuurd door Donkergroen Beheer, die weer wordt bestuurd door Donkergroen Holding.
3.4
Op 28 juli 2016 heeft Donkergroen maaiwerkzaamheden uitgevoerd in opdracht van Beterbad Productie B.V. rondom het pand aan [a-straat] 33-35 te [A] . Dit terrein grenst aan het perceel van [geïntimeerden] c.s. Bij de uitvoering van die werkzaamheden zijn, naar kan worden aangenomen door opspattende kiezelstenen, een aantal etalageruiten van het pand van [geïntimeerden] c.s. beschadigd.
3.5
[geïntimeerden] c.s. hebben Donkergroen aansprakelijk gesteld voor de ontstane schade en Donkergroen heeft aansprakelijkheid erkend.
3.6
Aluvo Nieuwleusen B.V. (hierna: Aluvo) heeft voor de vervanging van de beschadigde ramen aan [geïntimeerden] c.s. een offerte uitgebracht van € 5.875,- exclusief btw.
3.7
In opdracht van de verzekeraar van Donkergroen heeft het expertisebureau Lengkeek een onderzoek ingesteld naar de omvang van de schade. Lengkeek heeft de schade begroot op een bedrag van € 3.525,- excl. btw. Zij heeft daartoe op het bedrag van € 5.875,- excl. btw een aftrek toegepast wegens een verbetering die volgens haar optreedt met het herstel. Volgens Lengkeek bedraagt de gemiddelde levensduur van dubbele beglazing circa 25 tot 30 jaar, terwijl de beschadigde ruiten al 14 jaar oud waren. Lengkeek heeft uitgaande van een verwachte levensduur van 35 jaar een aftrek gehanteerd van 40% (14/35 x 100 = 40%).
3.8
Donkergroen heeft zich, onder verwijzing naar het rapport van Lengkeek
bereid verklaard om een bedrag van € 3.525,- exclusief btw te voldoen.
3.9
[geïntimeerden] c.s. hebben daar niet mee ingestemd. Bij brief van 24 maart 2017 heeft de advocaat van [geïntimeerden] c.s. Donkergroen gesommeerd een bedrag van € 7.108,75 inclusief btw, vermeerderd met incassokosten van € 760,44 binnen twee weken te voldoen.
Aan die sommatie heeft Donkergroen geen gehoor gegeven.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[geïntimeerden] c.s. hebben in eerste aanleg hoofdelijke veroordeling gevorderd van Donkergroen en Donkergroen Holding tot betaling van een bedrag van € 7.869,19
(€ 7.108,75 aan hoofdsom en € 760,44 aan incassokosten), vermeerderd met de wettelijke (handels)rente over een bedrag van € 7.108,75 vanaf de dag van de dagvaarding en de proceskosten.
4.2
De kantonrechter heeft in het vonnis van 15 november 2017 Donkergroen veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerden] c.s. van een bedrag van € 5.875,- -het in hoofdsom gevorderde bedrag zonder btw- te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf
12 april 2017, met veroordeling van Donkergroen in de proceskosten van [geïntimeerden] c.s.
De kantonrechter heeft een beroep van Donkergroen op aftrek wegens “nieuw voor oud” verworpen.
4.3
Donkergroen heeft inmiddels aan de veroordeling voldaan.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

5.1
Donkergroen is in hoger beroep gekomen onder aanvoering van vier grieven (genummerd I tot en met IV). Volgens Donkergroen heeft de kantonrechter ten onrechte haar verweer tot toepassing van een aftrek wegens “nieuw voor oud” verworpen. De grieven beogen een hernieuwde beoordeling van dat verweer en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.2
Het hof stelt voorop dat het hier gaat om schade die is toegebracht aan een pand, in de vorm van beschadiging van een aantal ruiten van de showroom van het pand. Het betreft dus zaakschade. Het rapport van Lengkeek vermeldt daarover dat het gaat om grote ruiten van circa 2,5 x 2,5 meter, waarvan er zes beschadigd zijn. Tijdens het pleidooi hebben [geïntimeerden] c.s. verklaard dat de showroom in totaal ongeveer 20 van dergelijke ramen heeft.
5.3
Niet in geschil is dat Donkergroen aansprakelijk is voor het ontstaan van de schade en daarom gehouden is om aan [geïntimeerden] c.s. de schade te vergoeden die zij door de schadegebeurtenis hebben geleden.
5.4
Bij zaakschade is het uitgangspunt dat de eigenaar van de beschadigde zaak door die beschadiging, onafhankelijk van het herstel daarvan, een nadeel in zijn vermogen lijdt dat gelijk is aan de waardevermindering van de zaak. Indien herstel mogelijk is zal het bedrag van die waardevermindering in zijn algemeenheid gelijk zijn aan de naar objectieve maatstaven berekende kosten die met het herstel zijn gemoeid, (dus) ook als het herstel feitelijk niet of tegen lagere kosten plaatsvindt.
Wanneer een zaak geheel en al verloren gaat doordat herstel niet mogelijk is of economisch onverantwoord, lijdt de eigenaar een vermogensnadeel dat gelijk is aan de waarde van de zaak, welke waarde in het algemeen kan worden gesteld op de waarde van de zaak in het economisch verkeer ten tijde van het verlies.
(vgl. Hoge Raad 7 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO2786; Hoge Raad 26 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0357 en Hoge Raad 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:208).
5.5
Partijen zijn het erover eens dat reparatie van de beschadigde ramen niet mogelijk is en dat herstel van de schade dient plaats te vinden in de vorm van vervanging van de beschadigde ruiten door het plaatsen van nieuwe ruiten.
Tussen partijen staat vast dat die kosten kunnen worden begroot op een bedrag van € 5.875,- excl. btw. [geïntimeerden] c.s. hebben geen (incidentele) grief gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat zij geen aanspraak hebben op vergoeding van btw, zodat de btw geen schadecomponent vormt.
5.6
Donkergroen beroept zich er op dat de schadegebeurtenis behalve nadeel ook voordeel oplevert voor [geïntimeerden] c.s. Zij hebben volgens Donkergroen een voordeel als zij een vergoeding voor nieuwe ruiten krijgen ter vervanging van gebruikte ruiten. Dat voordeel is voor [geïntimeerden] c.s. dat zij die nieuwe ruiten later zullen vervangen dan zonder de schadegebeurtenis het geval zou zijn geweest. Daarmee hebben de nieuwe ruiten een hogere waarde dan de gebruikte ruiten. Om op dezelfde waarde als die van de gebruikte ruiten te komen brengt Donkergroen een percentage van de nieuwwaarde gebaseerd op de reeds verstreken levensduur (40%) in mindering.
5.7
[geïntimeerden] c.s. betwisten dat de omstandigheid dat zij na vervanging van de ruiten beschikken over ruiten met een langere resterende levensduur een voordeel oplevert. Volgens [geïntimeerden] c.s. verkeerden de beschadigde ruiten nog in een goede conditie en staat helemaal niet vast dat zij na een levensduur van ongeveer dertig jaar vervangen hadden moeten worden. Tijdens het pleidooi hebben [geïntimeerden] c.s. aangevuld dat zij normaal gesproken alle ruiten van de showroom gelijktijdig zouden vervangen. Gedeeltelijke uitgestelde vervanging zien zij niet als een voordeel.
5.8
Artikel 6:100 BW bepaalt dat als een zelfde gebeurtenis voor de benadeelde naast schade tevens voordeel heeft opgeleverd, dat voordeel, voor zover dat redelijk is, bij de vaststelling van de te vergoeden schade in rekening moet worden gebracht.
Bij de beoordeling van een beroep op voordeelstoerekening (art. 6:100 BW) gaat het erom dat genoten voordelen, voor zover dat redelijk is, mede in aanmerking behoren te worden genomen bij de vaststelling van de te vergoeden schade. Daarvoor is allereerst vereist dat tussen de normschending en de gestelde voordelen een conditio sine qua non-verband bestaat, in die zin dat in de omstandigheden van het geval sprake is van een voordeel dat zonder de normschending niet zou zijn opgekomen. Voorts dient het met inachtneming van de in artikel 6:98 BW besloten maatstaf redelijk te zijn dat die voordelen in rekening worden gebracht bij de vaststelling van de te vergoeden schade (ECLI:NL:HR:2018:1027).
Daarbij geldt dat van voordeelstoerekening slechts sprake kan zijn indien een voordeel werkelijk is genoten, of naar redelijke verwachting daadwerkelijk genoten zal worden (ECLI:NL:HR:2002:AD6627).
5.9 De stelplicht en bewijslast dat sprake is van voordeel dat op de voet van artikel 6:100 BW voor verrekening met de schade in aanmerking komt, rust op Donkergroen.
Donkergroen heeft echter geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan blijken dat [geïntimeerden] c.s. door vervanging van de ruiten een voordeel genieten. Niet is aangevoerd dat de vervanging van de ruiten een gebruiks- kwaliteits- en/of vermogensverhogende meerwaarde heeft. In het bijzonder is niet (gemotiveerd) gesteld dat de vervanging van de ruiten de waarde van het pand verhoogt. Voor zover Donkergroen aanvoert dat [geïntimeerden] c.s. in ieder geval wel naar redelijke verwachting een voordeel van de vervanging zullen gaan genieten, omdat zij de nieuwe ruiten pas op een later moment zullen hoeven te vervangen dan het moment waarop zij de gebruikte ruiten zonder de schadegebeurtenis hadden zullen vervangen, gaat dat betoog niet op. [geïntimeerden] c.s. hebben gemotiveerd aangevoerd dat dit gestelde voordeel niet een werkelijk voordeel is, omdat zij er geen belang bij hebben om de ramen van de showroom op verschillende tijdstippen gedeeltelijk te gaan vervangen.
Het hof acht dat betoog steekhoudend.
Aan de voorwaarden voor voordeelsverrekening is dus niet voldaan, zodat het beroep daarop van Donkergroen faalt.
5.1
Andere omstandigheden om de door [geïntimeerden] c.s. geleden schade te begroten op een ander bedrag dan € 5.875,- zijn niet aangevoerd.

6.De slotsom

6.1
De grieven falen. Het bestreden vonnis ten aanzien van Donkergroen gewezen zal worden bekrachtigd.
6.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof Donkergroen in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerden] c.s. zullen worden vastgesteld op € 318,- voor griffierecht en € 2.277,- voor salaris advocaat (3 punten x tarief I).

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Lelystad van 15 november 2017 ten aanzien van Donkergroen gewezen;
veroordeelt Donkergroen in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] c.s. vastgesteld op € 318,- voor verschotten en op € 2.277,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.E. Mulder, K.M. Makkinga en D.H. de Witte en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
25 februari 2020.