ECLI:NL:GHARL:2020:11358

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
12 september 2022
Zaaknummer
200.272.425
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsopdracht over de duur van de arbeidsovereenkomst en verzoek om vergoeding wegens onregelmatige opzegging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werknemer, [verzoeker], die in dienst was bij Logidist Transport B.V. De werknemer betwist de duur van zijn arbeidsovereenkomst, die volgens hem tot 31 december 2019 zou lopen, terwijl Logidist stelt dat deze eindigde op 18 juni 2019. De kantonrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de werknemer niet heeft aangetoond dat de arbeidsovereenkomst tot 31 december 2019 liep, en heeft zijn verzoeken om een billijke vergoeding en vergoeding wegens onregelmatige opzegging afgewezen. De werknemer is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

Tijdens de procedure in hoger beroep heeft de werknemer verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en Logidist te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding. Logidist heeft verweer gevoerd en verzocht om de verzoeken van de werknemer af te wijzen. Het hof heeft de werknemer toegelaten tot bewijslevering om aan te tonen dat de arbeidsovereenkomst voor de duur van 18 december 2018 tot 31 december 2019 is aangegaan. Het hof heeft bepaald dat indien de werknemer dit bewijs door middel van getuigen wil leveren, het verhoor van deze getuigen zal plaatsvinden voor een raadsheer-commissaris.

De beslissing van het hof houdt in dat de werknemer het aantal voor te brengen getuigen en hun verhinderdagen moet opgeven, en dat hij de namen en woonplaatsen van de getuigen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof moet doorgeven. Het hof heeft verder iedere beslissing aangehouden tot het bewijs is geleverd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.272.425
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 7974327)
beschikking van 17 juli 2020
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het hoger beroep,
verzoeker in eerste aanleg,
hierna: [verzoeker] ,
advocaat: mr. E.M.A. Leijser,
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Logidist Transport B.V.,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in het hoger beroep,
verweerster in eerste aanleg,
hierna: Logidist,
advocaat: mr. A.T. Slofstra.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 17 oktober 2019 van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- het beroepschrift met als producties onder meer overgelegd het procesdossier uit de eerste aanleg, ter griffie ontvangen 15 januari 2020;
- het verweerschrift in hoger beroep met producties,
- de pleitnotities van mr. Slofstra, op verzoek van het hof voorafgaand aan de mondelinge behandeling ontvangen;
- de op 18 juni 2020 per Skype-verbinding gehouden mondelinge behandeling;
- het V8-formulier van mr. Slofstra van 2 juli 2020;
- het V8-formulier van mr. Leijser van 8 juli 2020.
2.2
Vervolgens heeft het hof uitspraak bepaald.
2.3
[verzoeker] heeft, verkort weergegeven, verzocht dat het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking zal vernietigen en Logidist zal veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding primair op grond van artikel 7:681 lid 1 BW ter hoogte van € 10.531,12 bruto en subsidiair op grond van artikel 7:672 lid 10 BW ter hoogte van € 2.430,24 bruto, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en Logidist zal veroordelen in de kosten van de procedure.
2.4
Logidist heeft verweer gevoerd en het hof verzocht de verzoeken van [verzoeker] af te wijzen, onder zijn veroordeling in de kosten van de procedure in beide instanties.

3.De beoordeling van het hoger beroep

inleiding
3.1
[verzoeker] is op 18 december 2018 bij Logidist in dienst getreden als [functie] . De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd. Partijen verschillen van mening over de overeengekomen duur van de arbeidsovereenkomst. [verzoeker] stelt dat is afgesproken dat de arbeidsovereenkomst zou eindigen op 31 december 2019. Volgens hem is de opzegging van Logidist tegen 18 juni 2019 onregelmatig en zijn dus vergoedingen verschuldigd. Volgens Logidist is de arbeidsovereenkomst aangegaan voor de duur van een half jaar en eindigde deze dus op 18 juni 2019.
3.2
De kantonrechter heeft overwogen dat het [verzoeker] niet is gelukt aan te tonen dat de arbeidsovereenkomst liep tot 31 december 2019. De verzoeken van [verzoeker] tot een billijke vergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging zijn daarom afgewezen en hij is veroordeeld in de proceskosten. [verzoeker] is het met de overwegingen en beslissingen van de kantonrechter niet eens. Het hof zal de bezwaren van [verzoeker] , zoals verwoord in de grieven in het beroepschrift, hierna behandelen.
duur van de arbeidsovereenkomst
3.3
In de procedure zijn twee verschillende ondertekende arbeidsovereenkomsten overgelegd. De tekst van de arbeidsovereenkomsten is identiek, met uitzondering van artikel 2. In de arbeidsovereenkomst waarop [verzoeker] zich beroept (hierna: arbeidsovereenkomst 1) is opgenomen: “
De arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor bepaalde tijd en wel van 18 december 2018 tot 31 december 2019 voor een werkweek van standaard 40 werkuren”. De arbeidsovereenkomst waarop Logidist zich beroept (hierna: arbeidsovereenkomst 2) bevat een gelijkluidende zin, maar daarin wordt als einddatum genoemd
18 juni 2019. De eerste bladzijde van arbeidsovereenkomst 2 bevat een paraaf, die van arbeidsovereenkomst 1 niet. Tussen partijen staat vast dat [verzoeker] vanaf 3 juni 2019 niet meer heeft gewerkt voor Logidist en dat hij van Logidist een eindafrekening van het dienstverband per 18 juni 2019 heeft ontvangen.
3.4
[verzoeker] baseert zijn verzoek op de stelling dat Logidist de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Daarvan is alleen sprake als, zoals hij stelt, de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor een langere duur dan tot 18 juni 2019. Logidist betwist dat daarvan sprake is en stelt zich op het standpunt dat arbeidsovereenkomst 1 is vervalst. [verzoeker] stelt daar tegenover dat mondeling is afgesproken dat de arbeidsovereenkomst tot 31 december 2019 zou duren en dat er door partijen twee arbeidsovereenkomsten zijn ondertekend. Na ondertekening van arbeidsovereenkomst 2 ontdekte hij dat de daarin opgenomen duur niet juist was en heeft hij om een nieuwe arbeidsovereenkomst gevraagd. Daarop is arbeidsovereenkomst 1 ondertekend, aldus [verzoeker] .
3.5
Op [verzoeker] rust de bewijslast van zijn stelling dat de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de duur van 18 december 2018 tot 31 december 2019. Hij zal, overeenkomstig zijn uitdrukkelijke aanbod, daartoe worden toegelaten.
slotsom
3.6
Het hof laat [verzoeker] toe tot bewijslevering en houdt iedere verdere beslissing aan.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
laat [verzoeker] toe tot het bewijs van feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de duur van 18 december 2018 tot 31 december 2019;
bepaalt dat, indien [verzoeker] dat bewijs door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. A.E.F. Hillen, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat partijen ( [verzoeker] in persoon, Logidist vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte en tot het beantwoorden van vragen in staat is) bij het getuigenverhoor aanwezig dienen te zijn opdat hen naar aanleiding van de getuigenverklaringen vragen kunnen worden gesteld;
bepaalt dat [verzoeker] het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op
31 juli 2020, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat [verzoeker] overeenkomstig artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.E.F. Hillen, A.E.B. ter Heide en S.C.P. Giesen, ondertekend door mr. ter Heide, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 juli 2020.