In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 september 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door een werknemer tegen Logidist Transport B.V. De werknemer was in dienst getreden als chauffeur op 18 december 2018, met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Er was onenigheid over de duur van deze overeenkomst; de werkgever stelde dat deze zes maanden duurde, terwijl de werknemer meende dat deze tot 31 december 2019 liep. De werknemer had een kopie van de arbeidsovereenkomst overgelegd die zijn standpunt ondersteunde, maar de kantonrechter had het verzoek van de werknemer afgewezen.
Het hof had de werknemer in een tussenbeschikking toegelaten om bewijs te leveren van zijn standpunt, maar in de eindbeschikking werd de uitspraak van de kantonrechter bekrachtigd. De werknemer had echter op 2 februari 2021 het origineel van de arbeidsovereenkomst ter griffie van het hof gedeponeerd, wat door Logidist niet werd betwist. De Hoge Raad oordeelde dat het hof dit stuk niet in zijn beoordeling had betrokken, wat leidde tot de vernietiging van de beschikking van het hof en verwijzing naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.
De Hoge Raad heeft Logidist ook veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 395,38 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Deze uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in arbeidsgeschillen en de noodzaak voor de rechter om alle relevante stukken in overweging te nemen.