Uitspraak
[Z](hierna: verzoekster)
De procedure
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 december 2020 een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door [X] B.V. Het verzoek was gericht tegen de voorzitter van de zittingscombinatie, mr. A. van Dongen, naar aanleiding van de afwijzing van een verzoek tot uitstel van de mondelinge behandeling op 3 december 2020. Verzoekster stelde dat de afwijzing van het uitstel haar rechten schond, omdat zij onvoldoende tijd had om zich voor te bereiden op de zitting. De wrakingskamer oordeelde dat het al dan niet toewijzen van een verzoek tot uitstel een procedurele beslissing betreft, waarover de wrakingskamer geen oordeel kan vellen. De wrakingskamer concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor (de schijn van) vooringenomenheid van de rechter. De motivering van de afwijzing van het uitstelverzoek gaf blijk van een belangenafweging en was niet zodanig dat deze als vooringenomenheid kon worden opgevat. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen.