ECLI:NL:GHARL:2020:10721

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
200.246.043/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van accountant voor onjuiste waardering van aandelen en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een accountant, [geïntimeerde1], voor de schade die eiseres, [appellante], heeft geleden door de verkoop van aandelen in de vennootschap VNB. De echtgenoot van eiseres, die 50% van de aandelen in VNB bezat, overleed in 2008. Na zijn overlijden ontstond er onenigheid over de waarde van de aandelen, die door de overige aandeelhouders werd afgedwongen. De accountant had een rapport opgesteld waarin het eigen vermogen van VNB werd vastgesteld, maar niet expliciet vermeld dat dit rapport niet bedoeld was voor de waardering van de aandelen. Eiseres stelt dat zij te weinig voor haar aandelen heeft ontvangen en dat de accountant onrechtmatig heeft gehandeld door deze waarschuwing weg te laten. De rechtbank heeft de vorderingen van eiseres afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren en het causaal verband niet was aangetoond. In hoger beroep heeft het hof de afwijzing van de rechtbank bekrachtigd, omdat eiseres niet kon aantonen dat de accountant's nalaten direct had geleid tot de schade die zij had geleden. Het hof concludeert dat de accountant niet aansprakelijk is voor de schade die eiseres heeft geleden door de verkoop van haar aandelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.246.043/01
(zaaknummer rechtbank Noord Nederland C/17/154/138 / HA ZA 17-73)
arrest van 22 december 2020
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [A] ,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna gezamenlijk:
[appellante],
advocaat: mr. R. Obster, , kantoorhoudend te Burgum,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,wonende te [B] ,

2. Accon AVM Accountants B.V.,
gevestigd te Arnhem,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. J.M.H.W. Bindels, kantoorhoudend te Arnhem,
In deze zaak is op 23 oktober 2018 een tussenarrest gewezen, waarin een comparitie van partijen is gelast.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
[appellante] is tegen het op 1 augustus 2018 door de Rechtbank Noord-Nederland gewezen vonnis in hoger beroep gekomen bij dagvaarding van 23 augustus 2018.
1.2
Het hof heeft bij arrest van 23 oktober 2018 een comparitie van partijen na aanbrengen gelast, om een schikking te beproeven, de mogelijkheid van mediation te bezien en zonodig overleg te voeren over het verdere verloop van de procedure. Deze comparitie heeft plaatsgevonden op 8 februari 2019. Het proces-verbaal van deze zitting is gevoegd bij de
processtukken. Omdat partijen geen schikking hebben bereikt, is de zaak vervolgens verwezen naar de rol voor doorprocederen. Daarop hebben de volgende proceshandelingen plaatsgevonden.
1.3
[appellante] heeft op 23 april 2019 een memorie van grieven met producties genomen.
1.4
[geïntimeerden] c.s. hebben op 4 juni 2019 een memorie van antwoord genomen.
1.5
[appellante] heeft op 30 juli 2019 een akte genomen waarbij een productie (nummer 8) in het geding is gebracht (een uittreksel uit het Centraal Insolventieregister). Op [appellante] is bij vonnis van 25 maart 2014 de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard. Deze schuldsaneringsregeling is op 24 mei 2019 geëindigd met uitdeling en verlening van een schone lei.
1.6
[geïntimeerden] c.s. hebben op 27 augustus 2019 een antwoordakte genomen.
1.7
Ten slotte is de zaak verwezen naar de meervoudige kamer voor arrest.
1.8
[appellante] vordert in hoger beroep vernietiging van het op 1 augustus 2018 door de Rechtbank Noord-Nederland gewezen vonnis. Tevens vordert zij, na wijziging van eis (zie onder 4.2 tot en met 4.4), dat het hof opnieuw rechtdoende de hierna (verkort) weergegeven vorderingen (telkens vermeerderd met de wettelijke rente) zal toewijzen:
I. De vermogensschade door het ontvangen van een te lage waarde voor de aan [appellante] toebehorende aandelen in VNB, zijnde
primair€ 454.837,- en
subsidiair€ 226.926,-;
II. Een bedrag van € 71.106,-, voor het door [appellante] niet ontvangen deel van de koopsom;
III. Een bedrag van € 117.967,80 wegens redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid;
IV. Een bedrag van € 20.000,- wegens immateriële schade;
V. De proceskosten van beide instanties.

2.De beoordeling van de vorderingen en de grieven

2.1
Het geschil draait om het volgende. [appellante] was gehuwd met [C] (hierna: [C] ). [C] hield 50% van de aandelen in de besloten vennootschap De Vries-Nieboer Beheer B.V. (hierna: VNB). Sinds 2001 wenste [C] zijn aandelen in VNB te verkopen aan de overige aandeelhouders. Over de waarde van de aandelen kon echter geen overeenstemming worden bereikt. Nadat [C] [in] 2008 overleed, duurde deze onenigheid voort tussen de aandeelhouders en [appellante] . Met een beroep op de statutaire aanbiedingsregeling voor erfgenamen heeft op 10 oktober 2008 een, door [appellante] ongewenste, overdracht van haar aandelen plaatsgevonden aan [D] (een van de andere aandeelhouders). De daarbij gehanteerde waarde van de aandelen werd ontleend aan een door [geïntimeerden] (accountant van de VNB-groep) gemaakt rapport van 3 oktober 2008. Dit rapport was gemaakt op een verzoek van VNB-groep en strekte ertoe de financiële consequenties van een herstructurering van de groep zichtbaar te maken. De waarde van het eigen vermogen van VNB werd in dat rapport becijferd op € 316.148,-. Daarvan is bij de gedwongen overdracht van de aandelen 50% (€ 158.074,-) toegerekend aan de aandelen van [appellante] . Op die koopprijs werd door verrekening € 71.061,- in mindering gebracht wegens een schuld in rekening-courant van [C] ( [appellante] ) aan VNB. Volgens [appellante] zijn haar aandelen voor een (veel) te laag bedrag verkocht en is [geïntimeerden] c.s. daarvoor aansprakelijk. In een door [appellante] tegen [geïntimeerden] c.s. aanhangig gemaakte procedure heeft dit hof in hoger beroep bij arrest van 16 juni 2015 voor recht verklaard
“dat [geïntimeerden] c.s. aansprakelijk zijn jegens [appellante] doordat [geïntimeerde1] in het door hem opgestelde rapport van 3 oktober 2008 niet heeft opgenomen dat het rapport niet bestemd was voor een waardering van de aandelen.”De schade van [appellante] diende volgens het hof in dat arrest te worden opgemaakt bij staat en te worden vereffend volgens de wet. Het door [geïntimeerden] c.s. daartegen ingestelde cassatieberoep is verworpen. In de onderhavige schadestaatprocedure vordert [appellante] vergoeding van de te lage prijs voor haar aandelen, de kosten gemaakt ter vaststelling en begroting van haar schade en immateriële schade.
2.2
De rechtbank heeft in deze schadestaatprocedure op 1 augustus 2018 een eindvonnis gewezen waarin onder 2 (2.1 tot en met 2.17) een aantal feiten zijn vastgesteld die in hoger beroep niet (langer) ter discussie staan. Voor zover relevant, gaat het daarbij om de volgende feiten.
2.2.1
[appellante] was in gemeenschap van goederen gehuwd met [C] , die 50% van de aandelen in VNB hield. De andere aandeelhouders in VNB waren [D] (37,5%) en [E] (12,5%). VNB was 100% aandeelhoudster van [F] Beheer B.V. (hierna: JdVB), die op haar beurt 100% aandeelhoudster was van de werkmaatschappij [F] B.V. (hierna: JdV) een groothandel in personeels- en relatiegeschenken.
2.2.2
[C] was sinds 2001 met de overige aandeelhouders van de vennootschap in gesprek over de verkoop van zijn aandelen, maar zij konden het niet eens worden over koopprijs. Op 12 oktober 2007 hebben de aandeelhouders een ‘procedure-overeenkomst’ gesloten. De waarde van de aandelen zou door drie onafhankelijke deskundigen worden vastgesteld. De kantonrechter te Leeuwarden heeft op 30 november 2007 drie deskundigen benoemd. Dezen hebben bij brief van 19 juni 2008 meegedeeld niet tot een waardering te kunnen komen.
2.2.3
Eind 2007 heeft de Rabobank, als belangrijkste afnemer van JdV, laten weten dat zij deze afname met ingang van 2008 zou beperken. Op 30 juni 2008 is afgesproken dat de activa en passiva van JdV moesten worden bepaald en dat de bestuurder van JdV een herstructureringsplan zou schrijven. De (toenmalig) advocaat van [appellante] was namens haar bij dit overleg aanwezig.
2.2.4
Bij e-mail van 21 augustus 2008 heeft de controller van JdV namens JdV, JdVB en VNB aan [geïntimeerde1] , (in dienst van Accon AVM), de volgende opdracht gegeven:
"In het kader van de waardebepalingen ontwikkelingen m.b.t. de aandeelhouders hebben wij een herstructureringsplan opgesteld met een worstcase scenario, het wegvallen van twee miljoen omzet Rabobank. Wij hebben dit doorgerekend naar een eindbalans voor 2008 van de drie BV'sDe uitgangspunten zijn1. Opbouw herstructureringsvoorzieningen € 701.000,--2. Aflossing lening Rabobank door [F]3. Aflossing interne lening door [F] Beheer aan [F] en DVN(Hof: laatst genoemde in dit arrest aangeduid als VNB)
aan [F] Beheer.4. Vrijval pensioen [C] € 200 000,--.5.Verkoop panden met een boekwinst van ruim € 900.000,--.Een en ander leidt tot een negatief vermogen van [F] en [F] Beheer BV. Wij willen met deze stukken aangeven dat de DVN Beheer het eigen vermogen van de dochteronderneming aan dient te zuiveren. Ik heb voor alle BV's een V&W en balans opgesteld maar weet niet wat ik met de VPB en belastinglatentie aan moet Ik zou graag van jou op zeer korte termijn horen of en wat ik hier aan moet geven. Ik zal deze dan aanpassen. Op de definitieve versie zouden wij graag een stempel van jullie ontvangen met een korte verklaring dat deze stukken te goede trouw zijn opgesteld en een reële mogelijkheid weergeven."
2.2.5
Bij e-mail van 1 september 2008 heeft [geïntimeerde1] aan de controller geschreven:
Ik heb de gegevens die ik van jullie heb ontvangen beoordeeld en bij deze ook van commentaar voorzien. In eerste instantie maar even via de mail in plaats van een officiële brief Een definitieve rapportage zoals gevraagd zal wel in een brief komen. Dat zal overigens geen accountantsverklaring worden want dat mag niet bij toekomstgerichte info, maar een mededeling in de [trant] van 'wij hebben op basis van de ons aangeleverde gegevens geen onregelmatigheden in de gepresenteerde gegevens geconstateerd' o.i.d. ( ) Tot zover. Mochten er vragen dan wel opmerkingen zijn hoor ik het graag. Als we de bijgewerkte cijfers kunnen krijgen dan zal ik zorgdragen voor een bruikbare rapportage van onze kant."
2.2.6
Bij brief van 3 oktober 2008 aan VNB schrijft [geïntimeerde1] :
"Opdracht en verantwoordelijkhedenWij hebben de hierna bijgevoegde projectie van De Vries Nieboer Beheer BV ', [F] Beheer B V en [F] BV te Leeuwarden per 31 augustus 2008, alsmede de prognose voor 2009 m.b.t. [F] BV onderzocht De projectie, met inbegrip van de veronderstellingen waarop deze is gebaseerd (opgenomen onder de geprojecteerde balansen en resultaatrekeningen), is opgesteld onder verantwoordelijkheid van het bestuur van de vennootschappen. Het is onze verantwoordelijkheid een onderzoeksrapport inzake de projectie te verstrekken.WerkzaamhedenWij hebben ons onderzoek verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder Standaard 3400 'Onderzoek van toekomstgerichte financiële informatie '. De in dit kader uitgevoerde werkzaamheden bestonden in hoofdzaak uit het inwinnen van inlichtingen bij functionarissen van de entiteit, het uitvoeren van cijferanalyse m.b.t. de financiële gegevens en het vaststellen dat de veronderstellingen op de juiste wijze zijn verwerkt. Ons onderzoek betreffende de gegevens waarop de veronderstellingen zijn gebaseerd, kan als gevolg van de aard van dn onderzoek, slechts resulteren in het geven van een conclusie die een beperkte mate van zekerheid geeft Ons onderzoek betreffende de opstelling en de toelichting van de projectie resulteert in een oordeel dat een redelijke mate van zekerheid geeft.Conclusie en oordeelOp grond van ons onderzoek van de gegevens waarop de veronderstellingen zijn gebaseerd is ons niets gebleken op grond waarvan wij zouden moeten concluderen dat de veronderstellingen geen redelijke basis vormen voor de projectie, aannemende dat de genoemde omstandigheden en acties worden gerealiseerd. Naar ons oordeel is de projectie op een juiste wijze op basis van de veronderstellingen opgesteld en toegelicht in overeenstemming met BW2 Titel 9, waarbij tevens de van toepassing zijnde grondslagen voor waardering en resultaatbepaling zoals gehanteerd in de jaarrekeningen m aanmerking zijn genomen.Overige aspecten1 Realiseerbaarheid toekomstige uitkomstenZelfs als de gebeurtenissen waarvan in de bovenvermelde hypotheses ts uitgegaan zich daadwerkelijk voordoen, zullen de werkelijke uitkomsten waarschijnlijk toch afwijken van de projectie, omdat andere veronderstelde gebeurtenissen zich veelal niet op gelijke wijze zullen voordoen als hier is aangenomen
2 Beperking in het gebruik (en verspreidingskring). De projectie en ons onderzoeksrapport daarbij zijn uitsluitend bedoeld voor een specifieke gebruikersgroep en kunnen derhalve met zonder voorafgaande toestemming onzerzijds voor andere doeleinden worden gebruikt"Uit de als bijlage onderzoeksrapport gevoegde balans per 31 augustus 2008 van VNB blijkt dat het eigen vermogen per die datum op € 316.148.- is vastgesteld. In de (toelichting op) de jaarstukken is vermeld dat geen accountantscontrole is toegepast.
2.2.7
[C] was sinds 2001 met de overige aandeelhouders van de vennootschap in gesprek over de verkoop van zijn aandelen, maar zij konden het niet eens worden over koopprijs. Op 12 oktober 2007 hebben de aandeelhouders een ‘procedure-overeenkomst’ gesloten. De waarde van de aandelen zou door drie onafhankelijke deskundigen worden vastgesteld. De kantonrechter te Leeuwarden heeft op 30 november 2007 drie deskundigen benoemd. Dezen hebben bij brief van 19 juni 2008 meegedeeld niet tot een waardering te kunnen komen.
2.2.8
Eind 2007 heeft de Rabobank, als belangrijkste afnemer van JdV, laten weten dat zij deze afname met ingang van 2008 zou beperken. Op 30 juni 2008 is afgesproken dat de activa en passiva van JdV moesten worden bepaald en dat de bestuurder van JdV een herstructureringsplan zou schrijven. De (toenmalig) advocaat van [appellante] was namens haar bij dit overleg aanwezig.
2.2.9
Bij e-mail van 21 augustus 2008 heeft de controller van JdV namens JdV, JdVB en VNB aan [geïntimeerde1] , (in dienst van Accon AVM), de volgende opdracht gegeven:
"In het kader van de waardebepalingen ontwikkelingen m.b.t. de aandeelhouders hebben wij een herstructureringsplan opgesteld met een worstcase scenario, het wegvallen van twee miljoen omzet Rabobank. Wij hebben dit doorgerekend naar een eindbalans voor 2008 van de drie BV'sDe uitgangspunten zijn1. Opbouw herstructureringsvoorzieningen € 701.000,--2. Aflossing lening Rabobank door [F]3. Aflossing interne lening door [F] Beheer aan [F] en DVN(Hof: laatst genoemde in dit arrest aangeduid als VNB)
aan [F] Beheer.4. Vrijval pensioen [C] € 200 000,--.5.Verkoop panden met een boekwinst van ruim € 900.000,--.Een en ander leidt tot een negatief vermogen van [F] en [F] Beheer BV. Wij willen met deze stukken aangeven dat de DVN Beheer het eigen vermogen van de dochteronderneming aan dient te zuiveren. Ik heb voor alle BV's een V&W en balans opgesteld maar weet niet wat ik met de VPB en belastinglatentie aan moet Ik zou graag van jou op zeer korte termijn horen of en wat ik hier aan moet geven. Ik zal deze dan aanpassen. Op de definitieve versie zouden wij graag een stempel van jullie ontvangen met een korte verklaring dat deze stukken te goede trouw zijn opgesteld en een reële mogelijkheid weergeven."
2.2.10
Bij e-mail van 1 september 2008 heeft [geïntimeerde1] aan de controller geschreven:
Ik heb de gegevens die ik van jullie heb ontvangen beoordeeld en bij deze ook van commentaar voorzien. In eerste instantie maar even via de mail in plaats van een officiële brief Een definitieve rapportage zoals gevraagd zal wel in een brief komen. Dat zal overigens geen accountantsverklaring worden want dat mag niet bij toekomstgerichte info, maar een mededeling in de [trant] van 'wij hebben op basis van de ons aangeleverde gegevens geen onregelmatigheden in de gepresenteerde gegevens geconstateerd' o.i.d. ( ) Tot zover. Mochten er vragen dan wel opmerkingen zijn hoor ik het graag. Als we de bijgewerkte cijfers kunnen krijgen dan zal ik zorgdragen voor een bruikbare rapportage van onze kant."
2.2.11
Bij brief van 3 oktober 2008 aan VNB schrijft [geïntimeerde1] :
"Opdracht en verantwoordelijkhedenWij hebben de hierna bijgevoegde projectie van De Vries Nieboer Beheer BV ', [F] Vries Beheer B V en [F] BV te Leeuwarden per 31 augustus 2008, alsmede de prognose voor 2009 m.b.t. [F] BV onderzocht De projectie, met inbegrip van de veronderstellingen waarop deze is gebaseerd (opgenomen onder de geprojecteerde balansen en resultaatrekeningen), is opgesteld onder verantwoordelijkheid van het bestuur van de vennootschappen. Het is onze verantwoordelijkheid een onderzoeksrapport inzake de projectie te verstrekken.WerkzaamhedenWij hebben ons onderzoek verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder Standaard 3400 'Onderzoek van toekomstgerichte financiële informatie '. De in dit kader uitgevoerde werkzaamheden bestonden in hoofdzaak uit het inwinnen van inlichtingen bij functionarissen van de entiteit, het uitvoeren van cijferanalyse m.b.t. de financiële gegevens en het vaststellen dat de veronderstellingen op de juiste wijze zijn verwerkt. Ons onderzoek betreffende de gegevens waarop de veronderstellingen zijn gebaseerd, kan als gevolg van de aard van dn onderzoek, slechts resulteren in het geven van een conclusie die een beperkte mate van zekerheid geeft Ons onderzoek betreffende de opstelling en de toelichting van de projectie resulteert in een oordeel dat een redelijke mate van zekerheid geeft.Conclusie en oordeelOp grond van ons onderzoek van de gegevens waarop de veronderstellingen zijn gebaseerd is ons niets gebleken op grond waarvan wij zouden moeten concluderen dat de veronderstellingen geen redelijke basis vormen voor de projectie, aannemende dat de genoemde omstandigheden en acties worden gerealiseerd. Naar ons oordeel is de projectie op een juiste wijze op basis van de veronderstellingen opgesteld en toegelicht in overeenstemming met BW2 Titel 9, waarbij tevens de van toepassing zijnde grondslagen voor waardering en resultaatbepaling zoals gehanteerd in de jaarrekeningen m aanmerking zijn genomen.Overige aspecten1 Realiseerbaarheid toekomstige uitkomstenZelfs als de gebeurtenissen waarvan in de bovenvermelde hypotheses ts uitgegaan zich daadwerkelijk voordoen, zullen de werkelijke uitkomsten waarschijnlijk toch afwijken van de projectie, omdat andere veronderstelde gebeurtenissen zich veelal niet op gelijke wijze zullen voordoen als hier is aangenomen 2 Beperking in het gebruik (en verspreidingskring). De projectie en ons onderzoeksrapport daarbijj zijn uitsluitend bedoeld voor een specifieke gebruikersgroep en kunnen derhalve met zonder voorafgaande toestemming onzerzijds voor andere doeleinden worden gebruikt "Uit de als bijlage onderzoeksrapport gevoegde balans per 31 augustus 2008 van VNB blijkt dat het eigen vermogen per die datum op € 316.148.- is vastgesteld. In de (toelichting op) de jaarstukken is vermeld dat geen accountantscontrole is toegepast.
2.2.12
[C] is overleden [in] 2008. [appellante] was zijn erfgenaam. In artikel 9 van de statuten van VNB is bepaald dat ingeval van overlijden van een aandeelhouder de erfgenamen gehouden zijn de aandelen te koop aan te bieden aan de overige aandeelhouders. Indien de erfgenaam daartoe niet overgaat is de vennootschap (VNB) gerechtigd om, nadat de erfgenaam is gewezen op de verplichting tot aanbieding, de aandelen namens de erfgenaam aan de overige aandeelhouders te koop aan te bieden.
2.2.13
Bij brief van 4 augustus 2008 heeft [D] in haar hoedanigheid van bestuurder van VNB [appellante] gewezen op haar aanbiedingsverplichting. [appellante] heeft daarop geantwoord niet tot aanbieding van de aandelen over te zullen gaan. [D] heeft namens VNB op 3 oktober 2008 de aandelen voor € 158.074.- aangeboden aan de overige aandeelhouders. Bij brief van 6 oktober 2008 heeft [D] als enige laten weten de aandelen voor deze prijs te accepteren. Bij bestuursbesluit van 7 oktober 2008 zijn de aandelen voor € 158.074,- aangeboden aan [D] .
2.2.14
Op 10 oktober 2008 zijn de genoemde aandelen overgedragen aan [D] voor € 158.074.- en direct daarna voor datzelfde bedrag aan VNB. [D] heeft voor de aandelenoverdracht op 10 oktober 2008 € 316.148.- gehanteerd ter bepaling van de koopprijs (€ 316.148 x 50% is € 158.074). Aan [appellante] is vervolgens € 86.783,- uitbetaald (de koopsom minus een bedrag van € 71.061,- uit hoofde van een rekening-courant schuld van [C] aan VNB). [appellante] heeft in kort geding een verbod gevorderd van de hier bedoelde aandelenoverdracht. De voorzieningenrechter heeft die vordering op
10 oktober 2008 afgewezen omdat de levering al had plaatsgevonden.
2.2.15
JdV is op 10 september 2009 failliet verklaard door de (toenmalige) rechtbank Leeuwarden.
2.2.16
[appellante] heeft [D] , [E] en VNB gedagvaard met betrekking tot de hier bedoelde aandelenoverdracht. Haar vorderingen zijn in hoger beroep door dit hof bij arrest van 13 mei 2014 afgewezen. [appellante] heeft naar aanleiding van het door de, bij de aandelenoverdracht instrumenterend, notaris zonder meer aanvaarden van de op de koopsom toegepaste verrekening met een rekening-courant schuld (zie hiervoor onder 2.2.4) ook deze notaris gedagvaard tot schadevergoeding. Bij arrest van 3 juli 2012 heeft dit hof de notaris veroordeeld tot betaling aan [appellante] van schadevergoeding op te maken bij staat. De notaris is 31 januari 2012 toegelaten tot de wettelijke regeling schuldsanering.
2.2.17
In de hoofdzaak voorafgaande aan de onderhavige schadestaatprocedure heeft [appellante] [geïntimeerden] c.s. gedagvaard en een verklaring voor recht gevorderd dat [geïntimeerden] c.s. onrechtmatig jegens [appellante] hebben gehandeld. Bij vonnis van 16 oktober 2013 heeft de Rechtbank Noord-Nederland deze vordering afgewezen. [appellante] heeft hoger beroep aangetekend tegen dit vonnis. In het daartegen door [appellante] ingestelde hoger beroep heeft dit hof na een tussenarrest van 20 januari 2015 op 16 juni 2015 een eindarrest gewezen, waarin voor recht is verklaard dat
" [geïntimeerden] c.s aansprakelijk zijn jegens [appellante] doordat [geïntimeerde1] in het door hem opgestelde rapport van 3 oktober 2008 niet heeft opgenomen dat rapport niet bestemd was voor een waardering van de aandelen".Het hof heeft [geïntimeerden] c.s. hoofdelijk veroordeeld
" aan [appellante] te betalen de schade die zij dientengevolge heeft geleden en nog zal lijden, welke schade dient te worden opgemaakt bij staat en te worden vereffend volgens de wet "
2.17.
Het tegen deze arresten ingestelde beroep in cassatie is door de Hoge Raad bij arrest van 16 december 2016 verworpen met toepassing van artikel 81 lid 1 RO.

3.Het geschil en de beslissing in de schadestaat procedure in eerste aanleg

3.1
[appellante] heeft in eerste aanleg, na wijziging van eis, verkort weergegeven gevorderd dat [geïntimeerden] c.s. hoofdelijk zullen worden veroordeeld tot betaling van:
(a) betaling van het door [appellante] niet ontvangen bedrag van de werkelijke waarde van haar aandelen in VNB. Primair een bedrag van € 687.717,- en subsidiair een bedrag van € 455.022,05, vermeerderd met rente;
(b) betaling van een bedrag van € 117.967,80 voor redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid;
(c) betaling van een bedrag van € 75.000,- voor immateriële schade.
Tevens heeft [appellante] veroordeling van [geïntimeerden] c.s. in de proceskosten gevorderd.
3.2
De rechtbank heeft deze vorderingen afwezen omdat [appellante] , in het licht van het gemotiveerde verweer door [geïntimeerden] c.s., onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij een te lage koopprijs voor haar aandelen heeft ontvangen. De gegevens waarop zij zich beroept dateren uit 2007 en de rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ontwikkeling van de onderneming in 2008, aan de gegevens uit 2007 niet de waarde kan worden gehecht die [appellante] daaraan toekent. De verrekening van een schuld uit rekening-courant die in mindering is gebracht op de koopprijs heeft de rechtbank in stand gelaten omdat [appellante] ‘deze verrekening niet specifiek heeft betwist’. Deze verrekening betreft volgens de rechtbank bovendien ‘een kwestie tussen [appellante] en [D] en/of VNB’ zodat de rechtbank aan de daartegen aangevoerde bezwaren voorbij gaat. De vordering van [appellante] betreffende vergoeding van de kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid heeft de rechtbank afgewezen omdat een causaal verband tussen het aan van [geïntimeerden] c.s verweten gedrag en de hier bedoelde schade ontbreekt. Ten slotte heeft de rechtbank wegens onvoldoende onderbouwing ook vordering tot vergoeding van immateriële schade afgewezen. De rechtbank heeft [appellante] veroordeelt in de proceskosten.

4.De beoordeling in hoger beroep van de vorderingen en de grieven

4.1
[appellante] heeft het vonnis van 1 augustus 2018 in tien genummerde grieven bestreden en tevens haar eis gewijzigd. Het hof zal hierna onder 4.2 eerst ingaan op de eiswijziging. Na enkele inleidende opmerkingen zal het hof daarna de grieven beoordelen.
De wijziging van eis
4.2
De door [appellante] in hoger beroep gepresenteerde wijziging van eis, bestaat ten dele in een vermindering, ten dele in een andere presentatie van de eis. Het hof gaat op die wijzigingen in aan de hand van de drie onderdelen van de vordering van [appellante] .
4.3
Ten eerste de vergoeding van schade door een te lage prijs voor de aandelen. In eerste aanleg vorderde [appellante] , na wijziging van eis, primair € 687.717,- en subsidiair € 455.022,05 in beide gevallen met rente. In hoger beroep vordert zij, na wijziging van eis, primair € 454.837,- en subsidiair € 226.926,- in beide gevallen vermeerderd met wettelijke rente. Deze eisvermindering wordt in zoverre beperkt dat [appellante] thans afzonderlijk een bedrag vordert van € 71.106, voor ‘het niet door [appellante] ontvangen deel van de koopsom van € 158.074,-‘ eveneens vermeerderd met wettelijke rente. Deze thans afzonderlijk gepresenteerde vordering lag voorheen besloten in (het te lage) bedrag ontvangen voor de aandelen. De gevorderde vergoeding van kosten voor de vaststelling van schade en aansprakelijkheid is ongewijzigd. De gevorderde immateriële schadevergoeding is verminderd van € 75.000,- naar € 20.000,-.
4.4
[geïntimeerden] c.s. hebben zich niet tegen de aldus gewijzigde eis verzet. Ook het hof ziet geen aanleiding om de eiswijziging ambtshalve te weigeren en zal daarom bij zijn verdere beoordeling uitgaan van de gewijzigde eis.
Inleidende overweging
4.5
In deze schadestaatprocedure zijn drie afzonderlijk uitgewerkte schadeposten aan de orde gesteld, te weten de te lage prijs voor de aandelen, de buitengerechtelijke kosten en de immateriële schade. Het hof zal de grieven (thematisch) aan de hand van deze driedeling behandelen. Kennelijk op alle drie de schadeposten betrekking hebbend (helemaal duidelijk is dat niet) gaat [appellante] in de grieven I en II in op rechtsoverweging 4.4 van het bestreden vonnis. Daarin overweegt de rechtbank dat [appellante] onvoldoende is gebleven binnen de grondslag van haar vordering (zoals die in de hoofdzaak is vastgesteld). Deze grieven, die in wezen de causaliteit van onrechtmatig handelen en schade betreffen, zijn niet (uitdrukkelijk) gericht op een van de drie schadeposten. Het hof bespreekt daarom de grieven I en II gezamenlijk en afzonderlijk van een van de drie schadeposten.
Blijven binnen de grondslag als gegeven in de hoofdzaak (de grieven I en II)
4.6
Onder 4.4. heeft de rechtbank overwogen dat zij is gebonden aan de grondslag zoals deze is vastgesteld in de hoofdzaak, te weten dat:
" [geïntimeerden] c.s aansprakelijk zijn jegens [appellante] doordat [geïntimeerde1] in het door hem opgestelde rapport van 3 oktober 2008 niet heeft opgenomen dat rapport niet bestemd was voor een waardering van de aandelen".Deze vooropstelling is door [appellante] als juist erkend. Vervolgens overweegt de rechtbank dat zij de stellingen van [appellante] in die zin begrijpt dat deze dienen ter onderbouwing van schade die niet in causaal verband staat met deze grondslag. De eerste twee grieven strekken er toe dat de rechtbank onder 4.4 ten onrechte heeft overwogen dat [appellante] buiten de grondslag van haar vordering tegen [geïntimeerden] c.s. is getreden en dat de rechtbank bepaalde stellingen van [appellante] niet onbesproken had mogen laten. Daarbij doelt [appellante] vooral op haar beroep op de jaarstukken over 2008 betreffende VNB.
4.7
Het hof overweegt dienaangaande dat de gebruikte terminologie in het vonnis en de memorie van grieven in zoverre verwarrend is dat wisselend wordt gesproken over ‘buiten het beoordelingskader treden’, ‘een wijder oorzakelijk verband trekken’ en ‘verdere verwijten aan [geïntimeerde1] maken’. Waar het echter om gaat is dat de (feitelijke) grondslag voor de beoordeling van de aansprakelijkheid voor de in deze schadestaatprocedure gevorderde schade, bindend is gegeven in de hoofdzaak. Per schadepost dient antwoord te worden gegeven op de vraa of de schade (naar bestaan en omvang) vast staat en of deze oorzakelijk verbonden is met de in de hoofdzaak vastgestelde feitelijke grondslag.
4.8
De rechtbank heeft de argumenten van [appellante] die dienden ter onderbouwing van schadeposten die volgens de rechtbank niet waren te herleiden tot de hiervoor genoemde grondslag aangeduid als ‘verdere verwijten’ en deze niet nader gespecifieerd en/of besproken. [appellante] betoogt dat de rechtbank deze ‘verdere verwijten’ had moeten specificeren en bespreken.
4.9
Dit komt erop neer dat [appellante] de rechtbank een gebrekkige motivering verwijt. Het hoger beroep dient er echter niet toe om de kwaliteit van het werk van de rechtbank te beoordelen maar om aan [appellante] , gezien de uitkomst van de procedure in eerste aanleg en mede gezien de herstelfunctie van het hoger beroep , gelegenheid te geven het door haar beoogde processuele doel (hier: de toewijzing van schadevergoeding) nader te onderbouwen. Daartoe kan [appellante] in hoger beroep verwijzen naar wat zij daarover in eerste aanleg al heeft aangevoerd of nieuwe argumenten aanvoeren. In de grieven I en II wordt echter het een noch het ander gedaan. [appellante] blijft steken in motiveringsverwijten aan de rechtbank. Zelfs als deze verwijten terecht zouden zijn gemaakt, kunnen zij zelfstandig niet het oordeel dragen dat de vorderingen van [appellante] moeten worden toegewezen. De
grieven I en IIfalen.
4.1
De te lage koopprijs voor de aandelen (de grieven III tot en met VII)
4.11
De
grieven III tot en met VIIhebben betrekking op de rechtsoverwegingen 4.10 en 4.11 van het bestreden vonnis en strekken er toe dat op basis van een onjuiste waarderingsgrondslag is gekomen tot een te lage waardering van de aandelen in van VNB. [appellante] onderbouwt hierin het bestaan en vooral de omvang van de door haar gestelde schade. Over de vraag of de aldus onderbouwde schade ook in causaal verband staat met de feitelijke grondslag die is gegeven in de hoofdzaak zwijgen de grieven III tot en met VII.
4.12
Als de grieven slagen dient het hof, zo nodig ambtshalve, een oordeel te geven over de door [geïntimeerden] c.s. in eerste aanleg gevoerde verweren ten aanzien van de relativiteit (randnummer 72 tot en met 83 conclusie van antwoord) en de causaliteit (randnummer 84 tot en met 102 conclusie van antwoord). Als een van deze verweren slaagt kan het hof, ook als de grieven terecht zijn voorgedragen, de vordering van [appellante] niet toewijzen. In dat opzicht mist [appellante] dan belang bij de grieven. Het hof staat daarom eerst stil bij het causaal verband tussen de gestelde schade en het gewraakte handelen(nalaten) van [geïntimeerden] c.s.
4.13
Vast staat dat sinds 2001 een slepend conflict bestond betreffende de waarde van de aandelen en dat de inbreng van deskundigen niet tot een oplossing heeft geleid. Dat er ten tijde van de aandelenoverdracht ( op 10 oktober 2008) enig reëel vooruitzicht bestond op overeenstemming is gesteld noch gebleken. Wel staat vast dat op dat moment de groep waartoe VNB behoorde in financieel zwaar weer verkeerde. Ten slotte staat vast dat VNB (de overige aandeelhouders) langs juridische weg de aandelenoverdracht door [appellante] heeft/hebben afgedwongen.
4.14
De aandelenoverdracht op zich stond daarmee niet in causaal verband met de ontbrekende mededeling in het rapport van [geïntimeerde1] . De vraag is vervolgens of de hoogte van de aan [appellante] betaalde koopprijs is toe te schrijven aan het rapport van [geïntimeerde1] . Niet in debat is dat [D] , respectievelijk VNB, bij het vaststellen van de koopprijs aansluiting hebben gezocht bij het rapport van [geïntimeerde1] . Als er vervolgens van zou worden uitgegaan dat de betaalde koopprijs, gezien de werkelijke waarde van de aandelen, te laag is geldt het volgende.
4.15
Voorop staat dat het onzorgvuldige handelen door [geïntimeerde1] niet bestond in een onjuiste waardering van de aandelen. In het rapport zijn de aandelen zelfs in het geheel niet gewaardeerd maar is uitsluitend het eigen vermogen van VNB per 1 augustus 2008 berekend. Het is VNB respectievelijk J. [C] geweest die op basis van dat eigen vermogen een waarde aan de aandelen heeft toegekend. Het gewraakte nalaten van [geïntimeerde1] is ‘slechts’ het onvermeld laten dat het rapport (lees het berekende eigen vermogen) ‘niet bestemd is voor’ een waardering van de aandelen. Het risico dat iemand op basis van dit eigen vermogen aan de aandelen een waarde zou verbinden moest daardoor worden verkleind.
4.16
[appellante] heeft haar grieven vrijwel geheel toegespitst op een onjuiste methodiek om de waarde van de aandelen vast te stellen. Die onjuiste wijze van waarderen kan echter niet aan [geïntimeerden] c.s. worden toegeschreven, maar hooguit aan [D] respectievelijk VNB die op basis van het door [geïntimeerde1] in zijn rapport berekende eigen vermogen de aandelen hebben gewaardeerd. Dat op zich dat eigen vermogen onjuist is vastgesteld is door [appellante] niet gesteld en ook anderszins niet gebleken. De omstandigheid dat [geïntimeerde1] het eigen vermogen van VNB heeft berekend, van welke berekening niet is vastgesteld dat die onjuist is, betekent nog niet dat de schade die zou ontstaan door een te lage koopprijs in causaal verband staat tot die berekening van het eigen vermogen. Veeleer is die causaal met de onjuiste waarderingsmethodiek die [D] respectievelijk VNB daarop heeft toegepast. De toelichting op de grieven mist daarmee de essentie in deze zaak.
4.17
Die essentie is immers of door het niet opnemen van de waarschuwende vermelding in het rapport schade is ontstaan. Of dit het geval is zal moeten blijken uit een vergelijking tussen de hypothetische situatie dat deze vermelding wel en de werkelijk situatie dat deze niet in het rapport was opgenomen. Anders gezegd hoe de betrokkenen ( [D] , VNB en [appellante] ) zouden hebben gehandeld als de gewraakte vermelding in het rapport was opgenomen. Immers, als niemand zich iets van de vermelding zou hebben aangetrokken heeft het ontbreken van de vermelding (hoewel dat op zich onrechtmatig is) niet tot schade geleid. In beide gevallen zouden partijen tegen de overdracht tegen een koopprijs van € 158.074,- geen bezwaar hebben gemaakt onder verwijzing naar de ongeschiktheid van het rapport.
4.18
Dat [D] respectievelijk VNB zouden hebben afgezien van een aandelenoverdracht tegen de gehanteerde koopprijs is niet aannemelijk gemaakt. De statutaire gedwongen overdracht was al ingezet met het verzenden van de brief van
4 augustus 2008 (zie hiervoor onder 2.2.3). Op dat moment was het rapport van [geïntimeerde1] nog niet geschreven. Vervolgens heeft [D] op 3 oktober 2008, kennelijk na ontvangst van het rapport, voor een prijs van € 158.074,- de aandelen van [appellante] aangeboden aan de andere aandeelhouders, wat vervolgens geleid heeft tot de notariële overdracht op
10 oktober 2008. Deze overhaaste gang van zaken was het sluitstuk van de sinds 2001 bestaande strijd over de waarde van de aandelen, betreffende een vennootschap die mede door onenigheid tussen de aandeelhouders gemankeerd was en waarvoor een herstructureringsplan aan de orde was. Dat onder die druk [D] het enige en meest recente aanknopingspunt (bestaande in het eigen vermogen) niet zou hebben gebruikt als uitgangspunt voor haar waardering van de aandelen en daarmee de koopprijs is niet voor de hand liggend. Daar komt bij dat de wijze waarop zij heeft gewaardeerd niet aan [geïntimeerde1] kan worden toegerekend.
4.19
Zoals volgt uit de geschetste gang van zaken was [appellante] niet op de hoogte van de koopprijs tot het moment van overdracht van de aandelen op 10 oktober 2008. Zij heeft aldus onvoldoende onderbouwd gesteld, noch is dit anderszins gebleken, dat zij die aandelenoverdracht tegen de genoemde prijs zou hebben weten te voorkomen met het doen van een beroep op de ongeschiktheid van het rapport (door het ontbreken van een waarschuwing) van [geïntimeerde1] .
4.2
De conclusie is dat niet aannemelijk is dat [D] respectievelijk VNB door de waarschuwende vermelding zou hebben afgezien van een waardering van de aandelen op grond van het in het rapport genoemde eigen vermogen. [appellante] heeft de aandelenoverdracht onder verwijzing naar het onjuiste gebruik van het rapport van [geïntimeerde1] niet kunnen tegenhouden. Ten overvloede overweegt het hof dat het niet eerder ter beschikking stellen van het rapport aan [appellante] geen onderdeel uitmaakt van het onrechtmatig handelen waarop de vorderingen van [appellante] in deze procedure kunnen worden gebaseerd. Dat [D] of VNB of de notaris gezien de geschetste gang van zaken voor de vaststelling van de koopprijs voor de aandelen respectievelijk het passeren van de daarop gebaseerde akte van overdracht daarvan geen aansluiting hadden mogen zoeken bij de omvang van het eigen vermogen in het rapport van 3 oktober 2008 is in de onderhavige procedure evenmin aan de orde.
4.21
Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] niet voldoende gesteld om aannemelijk te maken dat causaal verband bestaat tussen de te vermeend te lage koopprijs die zij voor de aandelen heeft ontvangen en het onrechtmatig handelen van [geïntimeerde1] waarom het in deze zaak gaat. Daaruit volgt dat [appellante] bij de bespreking van haar grieven III tot en met VII geen belang heeft. Zouden deze terecht zijn gedragen dan brengt het ontbreken van causaal verband mee dat dit deel van de vordering van [appellante] niet kan worden toegewezen. De
grieven III tot en met VII falen. Voor bewijslevering door [appellante] is om die reden geen ruimte. Het overigens niet gespecificeerde en concrete bewijsaanbod van [appellante] mist relevantie.
Verrekening (grief VIII)
4.22
Omdat [appellante] het door verrekening niet aan haar betaalde bedrag van € 71.106,- niet (meer) als een onderdeel van de te lage vaststelling van de waarde van de aandelen heeft gepresenteerd, zal het hof de daarop betrekking hebbende
grief VIIIook moeten behandelen als de koopprijs terecht op € 158.074,- zou zijn vastgesteld. De verrekening waarom het hier gaat betreft een vordering van VNB op [C] (thans op [appellante] ) uit rekening-courant (€ 71.106,-) tegenover de koopprijs (€ 158.074,-). [appellante] betoogt dat zij ‘die verrekening’ heeft betwist. Het hof begrijpt dat als het verweer dat [appellante] de bevoegdheid tot verrekening wenst te betwisten.
4.23
Het hof overweegt daarover het volgende. De vordering uit rekening-courant viel in het vermogen van VNB jegens [C] (na diens overlijden [appellante] ). De vordering tot betaling van de kooprijs van de aandelen viel in het vermogen van [appellante] jegens [D] De verrekende vordering en schuld vielen daarmee in van elkaar gescheiden vermogens. De bevoegdheid tot verrekening bestond daarmee niet (artikel 6:127 lid 3 BW). Nu deze wetsbepaling geen norm van openbare orde bevat mag het hof deze niet ambtshalve toepassen en [appellante] heeft zich niet beroepen op deze norm ter onderbouwing van haar verweer. De reden voor deze overweging is dan ook geen ander dan om tot een zo duidelijk mogelijk begrip te komen van de wel door [appellante] gevoerde verweren.
4.24
Het hof begrijpt die verweren begrijpt, hoewel zij moeilijk zijn te doorgronden, als volgt:
(a) de in verrekening gebrachte vordering van VNB bestaat voor een bedrag van € 3.272,50 uit ‘kosten van [geïntimeerden] c.s.’ (voor adviezen aan VNB en [appellante] );
(b) [C] heeft bij de vaststelling van de jaarrekening 2007 de samenstelling of omvang van de vordering van VNB op hem betwist;
(c) de verrekening ‘door [D] ’ staat in causaal verband met ‘de onzorgvuldige gedraging van [geïntimeerden] c.s. Was de in de woorden van [appellante] ‘gewraakte mededeling’ gedaan dan had verrekening ‘niet kunnen plaatsvinden’, aldus [appellante] ;
(d) verrekening had niet ‘plaats kunnen vinden’ van de ‘in dat geval niet verzonden declaratie van Accon’, terwijl de betwiste rekening-courant ad € 60.356,- niet ‘kon worden verrekend’.
4.25
Deze verweren zijn zonder nadere toelichting die ontbreekt onnavolgbaar doordat een begrijpelijk verband met de verrekening ontbreekt. Zij geven zelfs bij een welwillende lezing geen voeding voor de gedachte of een toereikende onderbouwing dat sprake is van een oorzakelijk verband met het ontbreken van een waarschuwende vermelding in het rapport van [geïntimeerde1] . Van een verband met de vordering tot schadevergoeding is evenmin op begrijpelijke of kenbare wijze sprake.
4.26
Grief VIII faalt.
Buitengerechtelijke incassokosten (grief IX)
4.27
[appellante] stelt dat zij was genoodzaakt vele juridische procedures te voeren die in causaal verband staan met het door [geïntimeerde1] achterwege laten van de waarschuwende vermelding in zijn rapport van 3 oktober 2008. [appellante] onderbouwt die noodzaak door te stellen dat [geïntimeerden] c.s. hebben nagelaten op eerste verzoek daartoe door [appellante] duidelijkheid te geven over de vraag of het rapport van [geïntimeerden] c.s. voor waardering van de aandelen kon worden gebruikt.
4.28
Het hof overweegt het volgende. Niet alleen blijft onduidelijk waarom [appellante] , op grond van het door haar gegeven argument, was genoodzaakt te procederen tegen andere partijen dan VNB en/of [D] . Maar evenmin ligt daarin een verklaring besloten waarom zij niet kon volstaan met een gerichte procedure tot afgifte van het omstreden rapport van [geïntimeerden] c.s. Bijvoorbeeld door op grond van artikel 843a Rv afgifte van dat stuk te vorderen, of door in een procedure een beroep te doen op artikel 22 Rv. Voorts is de onderbouwing van de grief niet of nauwelijks te volgen vanwege het gebruik van niet op elkaar aansluitende data, de verwijzing naar brieven waarvan niet duidelijk wordt of deze als productie zijn overgelegd en zo ja met welk productienummer. Voorts wordt weliswaar gesteld dat het maken van de kosten en de omvang daarvan redelijk zijn, maar een onderbouwing van dit standpunt ontbreekt.
4.29
Wegens deze gebrekkige onderbouwing volgt het hof [appellante] niet in haar standpunt dat haar een bedrag toekomt van € 117.967,80 te vermeerderen met rente als vergoeding van kosten gemaakt tot vaststelling van aansprakelijkheid en schade.
4.3
Grief IXfaalt.
Immateriële schade (grief X)
4.31
In
grief Xbetoogt [appellante] dat haar vordering tot vergoeding van immateriële schade dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 20.000,-. De rechtbank heeft de vordering van [appellante] (die in eerste aanleg was gesteld op € 75.000,-) afgewezen. [appellante] heeft de onderbouwing van dit deel van haar vordering in de toelichting op grief X onderbouwd door te wijzen op de vele procedures die zij heeft moeten voeren en de daardoor bij haar ontstane psychische problematiek, die zij aanduidt als “een ernstig psychisch ziektebeeld”, een “ernstige psychische stoornis” en psychische klachten die haar leven ontwrichten. [appellante] lijkt haar vordering daarmee naast artikel 6:106 onder b BW ook te baseren op artikel 6:107 lid 1BW.
4.32
Het hof overweegt daarover het volgende. [appellante] stelt dat bij haar, door het onrechtmatig handelen van [geïntimeerden] c.s., een psychische ziektebeeld en/of psychische stoornis is ontstaan. De vraag is of in het licht van de daarvoor door [appellante] gegeven onderbouwing sprake is van schade die valt onder het bereik van artikel 6:106 onder b BW (aantasting in de persoon van de benadeelde).
4.33
Voor aantasting in de persoon (artikel 6:106 onder b BW) is onvoldoende dat sprake is (geweest) van meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen [1] . In het algemeen zal in rechte pas sprake zijn van geestelijk letsel waardoor iemand in zijn of haar persoon is aangetast als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld [2] . () In elk geval moet de benadeelde voldoende concrete gegevens aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan, waartoe nodig is dat het bestaan van geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is (of had kunnen worden) vastgesteld [3] . Enkel het bestaan van gevoelens van angst, stress, teleurstellingen, spanningen, frustraties of verdriet zijn onvoldoende. Zij moeten als inherent aan bepaalde situaties en gebeurtenissen worden verondersteld [4] . Dat [appellante] in andere fundamentele rechten is aangetast is door haar gesteld noch gebleken.
4.34
[appellante] stelt weliswaar dat bij haar sprake is van een ernstig psychisch ziektebeeld en psychische stoornis. Zij onderbouwt deze kwalificaties echter slechts door te verwijzen naar de verklaringen van haar (huis)arts en de POH-GGZ (kennelijk is hier de praktijkondersteuner GGZ van de huisarts bedoeld). De huisarts en de POH-GGZ noemen (zo begrijpt het hof uit de slecht leesbare productie 6) als klachten dat [appellante] aan het eind van haar latijn is, dat zij zich erg onrustig voelt in haar hoofd, dat er sprake is van stress en dat zij volgens de politie verward was. [appellante] wijst ook op het aanhoudende karakter van deze klachten en de omstandigheid dat aan haar het gebruik van Oxazepam is voorgeschreven. Als hulpvraag door [appellante] wordt op 9 oktober 2018 genoteerd: ‘rustiger worden’.
4.35
Aan de genoemde klachten wordt door de huisarts noch de POH-GGZ de kwalificatie psychische ziekte en/of psychische stoornis verbonden. Volgens [appellante] is de diagnose “Stress door jarenlange rechtzaak”. De door de advocaat van [appellante] gegeven kwalificatie ziekte en/of stoornis blijft daarmee zonder toereikende onderbouwing. Het hof komt op grond daarvan tot het oordeel dat weliswaar aannemelijk is dat [appellante] verdriet, frustratie, stress en spanningen heeft ondervonden. In het licht van de voor ‘aantasting van de persoon’ of ‘geestelijk letsel’ (in de zin van artikel 6:107 BW) vereiste normen (zie hiervoor onder 4.33) is dat echter onvoldoende voor een vordering tot schadevergoeding. Nu de door [appellante] gestelde schade niet in aanmerking komt voor vergoeding kunnen de vragen naar het causaal verband tussen die schade en het aan [geïntimeerden] c.s. verweten handelen onbeantwoord blijven. Uit hetgeen het hof hiervoor met betrekking tot grief IX heeft overwogen volgt echter dat ook het bestaan van causaal verband tussen het gewraakte handelen (nalaten) van [geïntimeerden] c.s. en het voeren van de gestelde procedures door [appellante] onvoldoende aannemelijk is gemaakt.
4.36
Grief X faalt.

5.Slotsom

Nu alle grieven falen zal het vonnis waarvan beroep worden bekrachtigd. [appellante] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van procedure in hoger beroep gevallen aan de zijde van [geïntimeerden] c.s. Het hof stelt die kosten vast op € € 1.649,- voor verschotten (griffierecht) en op € 9.356,- voor salaris advocaat conform het liquidatietarief (2 punten x tarief VII (2 x € 4.678,-). De gevorderde en niet betwiste nakosten zullen worden toegewezen als gevorderd.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het door de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, op
1 augustus 2018 tussen partijen gewezen vonnis;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, voor zover gevallen aan de zijde van [geïntimeerden] c.s. vastgesteld op € 1.649,- voor griffierecht en € 9.356,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt [appellante] in de nakosten, begroot op € 157,- , met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval [appellante] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest uitvoerbaar voor wat betreft de veroordeling in de proces- en nakosten;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mr. G. van Rijssen, mr. I. Tubben en mr. J. Smit en is door de rolraadsheer in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 22 december 2020.

Voetnoten

1.HR 13 januari 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1608 en HR 21 februari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2286
2.HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356
3.HR 9 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4606
4.HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376