ECLI:NL:GHARL:2020:10639

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
21 december 2020
Zaaknummer
200.283.836/01 en 200.283.837/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van hoger beroep in zorgregeling en ouderlijk gezag

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om de tijdigheid van het hoger beroep van de vrouw in twee zaken met betrekking tot zorgregeling en ouderlijk gezag. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. K.R. Koopman, had hoger beroep ingesteld tegen beschikkingen van de rechtbank Overijssel, die op 30 juni 2020 waren uitgesproken. Het hof ontving het beroepschrift op 1 oktober 2020, een dag na het verstrijken van de termijn van drie maanden voor het indienen van hoger beroep. De vrouw stelde dat zij het beroepschrift op 28 september 2020 ter post had bezorgd, maar het hof oordeelde dat de datum van ontvangst bij het hof bepalend is voor de tijdigheid. De vertraging in de bezorging, die volgens het track & trace-systeem van Post.nl op 'bezorgd' had gestaan, werd niet als verschoonbare overschrijding van de termijn beschouwd. Het hof benadrukte dat rechtsmiddelentermijnen van openbare orde zijn en strikt moeten worden nageleefd. Aangezien de vrouw niet tijdig in hoger beroep was gekomen, verklaarde het hof haar niet-ontvankelijk in haar verzoeken in beide zaken. De man, die incidenteel hoger beroep had ingesteld, werd eveneens niet-ontvankelijk verklaard omdat het principaal hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard. De beschikking werd uitgesproken op 17 december 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.283.836/01 (zorgregeling) en 200.283.837/01 (ouderlijk gezag)
(zaaknummers rechtbank Overijssel 248288 (zorgregeling) en 235026 (ouderlijk gezag))
beschikking van 17 december 2020
in de zaak geregistreerd onder zaaknummer 200.283.836/01 van
[verzoekster],
wonende te [A]
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. K.R. Koopman te Zeist,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Zwolle,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
in welke zaak als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de man],
wonende te [A] ,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.J.H. Mühlstaff te Deventer,
en in de zaak geregistreerd onder zaaknummer 200.283.837/01 van
[verzoekster],
wonende te [A]
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. K.R. Koopman te Zeist,
en
[de man],
wonende te [A] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.J.H. Mühlstaff te Deventer,
in welke zaak als informant is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Zwolle,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle (verder ook te noemen: de rechtbank), van
30 juni 2020, uitgesproken onder zaaknummer 248288 en de beschikking van de rechtbank eveneens van 30 juni 2020, uitgesproken onder zaaknummer 235026.

2.De procedure in hoger beroepIn de zaak met zaaknummer 200.283.836/01

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 1 oktober 2020;
- het verweerschrift van de GI, ingekomen op 27 oktober 2020;
- het verweerschrift van de man, ingekomen op 22 oktober 2020;
- een journaalbericht van mr. Koopman van 19 oktober 2020 met productie(s).
In de zaak met zaaknummer 200.283.837/01
2.2
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 1 oktober 2020;
- het verweerschrift van de man, tevens houdende incidenteel hoger beroep, ingekomen op 22 oktober 2020;
- een journaalbericht van mr. Koopman van 19 oktober 2020 met productie(s).
2.3
Bij brieven van de griffier van het hof van 8 oktober 2020 zijn partijen en/of belanghebbende(n) in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de ontvankelijkheid van de hoger beroepen.
2.4
Namens de vrouw is dat geschied bij de hiervoor genoemde journaalberichten van
19 oktober 2020.
2.5
In de zaak met zaaknummer 200.283.836/01 zijn zowel door de man als de
GI verweerschriften ingediend, maar daarin is niet ingegaan op de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de vrouw.
2.6
In de zaak met zaaknummer 200.283.837/01 heeft de man een verweerschrift ingediend, maar daarin is niet ingegaan op de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de vrouw.
2.7
Bij brieven van 17 november 2020 heeft de griffier van het hof de vrouw, de man en de GI bericht voornemens te zijn om schriftelijk te beslissen over de ontvankelijkheid van de hoger beroepen in beide zaken en hen tot uiterlijk 1 december 2020 in de gelegenheid gesteld om als daartegen bezwaar bestaat, dat bij journaalbericht gemotiveerd aan het hof kenbaar te maken. Het hof heeft geen bericht van de vrouw, de man en de GI ontvangen. Het hof zal daarom een mondelinge behandeling achterwege laten en over de ontvankelijkheid van de hoger beroepen beslissen op basis van de stukken in het dossier.

3.De motivering van de beslissing

3.1
Aan de orde is de vraag of de hoger beroepen van de vrouw (in beide zaken) tijdig zijn ingesteld.
3.2
Ingevolge artikel 806 lid 1 sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan hoger beroep worden ingesteld door de verzoeker en degene aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
3.3
De bestreden beschikkingen dateren beide van 30 juni 2020. De laatste dag van de termijn voor het instellen van hoger beroep in deze zaken is daarom 30 september 2020. Het hof heeft het beroepschrift ontvangen op (donderdag) 1 oktober 2020 om 7.59 uur, derhalve na het verstrijken van de termijn van drie maanden.
3.4
Het hof stelt voorop dat rechtsmiddelentermijnen van openbare orde zijn en door de rechter ambtshalve moeten worden toegepast. In het belang van een goede rechtspleging moet duidelijkheid bestaan omtrent het tijdstip waarop een termijn voor het aanwenden van een rechtsmiddel aanvangt en eindigt, en aan rechtsmiddelentermijnen moet strikt de hand worden gehouden (vgl. Hoge Raad 21 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:413). Slechts onder bijzondere omstandigheden kan een uitzondering worden gemaakt, zoals in het geval van zogenoemde apparaatsfouten.
3.5
De advocaat van de vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat nu zij het beroepschrift reeds op 28 september 2020 ter post heeft bezorgd, het haar niet kan worden toegerekend dat het beroepschrift op 30 september 2020 nog niet door het hof ontvangen was.
3.6
Naar het oordeel van het hof is de datum van binnenkomst van het beroepschrift bij het hof bepalend voor de tijdigheid van de indiening, niet de datum van terpostbezorging.
Vertragingen in de bezorging komen voor rekening en risico van de vrouw. De in deze zaak opgetreden vertraging in de bezorging is naar het oordeel van het hof ook niet zodanig dat dit tot een verschoonbare overschrijding van de termijn kan leiden.
Dat de status van de zending in het track & tracesysteem van Post.nl op 30 september 2020 enige tijd op bezorgd heeft gestaan, is een omstandigheid die niet afdoet aan de te late ontvangst van het beroepschrift, hoe ongelukkig wellicht ook. Niet is gebleken dat deze statusmelding correct is geweest. Dat slechts sprake is van een korte termijnoverschrijding van ongeveer acht uur, leidt niet tot een ander oordeel.
3.7
Het hof ziet geen aanleiding om aan te sluiten bij artikel 8 van het Besluit digitalisering burgerlijk procesrecht en bestuursprocesrecht, zoals de advocaat van de vrouw heeft betoogd. Er is geen sprake geweest van verstoring van het digitale systeem voor gegevensverwerking van de rechterlijke instanties.
3.8
Op grond van het vorenstaande zal het hof de vrouw niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoeken in hoger beroep, zowel in de zaak met zaaknummer 200.283.836/01 als in de zaak met zaaknummer 200.283.837/01.
3.9
Door de man is incidenteel hoger beroep ingesteld in de zaak met zaaknummer 200.283.837/01. Omdat het principaal hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard vanwege overschrijding van de beroepstermijn, volgt het principaal hoger beroep op grond van vaste jurisprudentie hetzelfde lot. Het hof zal de man daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoeken in het incidenteel hoger beroep.
4.
De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
In de zaak met zaaknummer 200.283.836/01:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoeken in hoger beroep;
In de zaak met zaaknummer 200.283.837/01:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoeken in het principaal hoger beroep;
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoeken in het incidenteel hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, J.G. Idsardi en I.A. Vermeulen, bijgestaan door mr. L.S. Veldmans als griffier, en is op 17 december 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.