ECLI:NL:GHARL:2020:10524

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
16 december 2020
Zaaknummer
20/00317
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking hoger beroep in belastingzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 december 2020 uitspraak gedaan over een verzoek van belanghebbende [X] [Z] tot vergoeding van proceskosten na intrekking van het hoger beroep. De heffingsambtenaar van de gemeente Huizen had een informatiebeschikking gegeven met betrekking tot de WOZ-beschikking van de woning aan [a-straat] 30 te [Z]. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze beschikking, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. Na het instellen van hoger beroep heeft de heffingsambtenaar de informatiebeschikking op 20 juli 2020 vernietigd, waarna belanghebbende het hoger beroep introk en om proceskostenvergoeding verzocht. Het Hof oordeelde dat de noodzaak tot het instellen van hoger beroep voortvloeide uit de handelwijze van belanghebbende zelf, omdat hij de gevraagde informatie pas later had verstrekt. Hierdoor werd het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. Het Hof concludeerde dat er geen aanleiding was om de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten, aangezien de vernietiging van de informatiebeschikking niet te wijten was aan een onrechtmatigheid van het bestuursorgaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 20/00317
uitspraakdatum: 15 december 2020
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het verzoek van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tot veroordeling van
de
heffingsambtenaarvan
de gemeente Huizen(hierna: de heffingsambtenaar),
in de kosten die belanghebbende heeft moeten maken in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland (hierna: de rechtbank) van 17 december 2019, nummer UTR 19/2769.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een informatiebeschikking zoals bedoeld in artikel 52a, lid 1, Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) gegeven ten aanzien van de WOZ-beschikking per waardepeildatum 1 januari 2018 van de woning [a-straat] 30 te [Z] .
1.2.
De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en de beschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Bij brief van 20 juli 2020 heeft de heffingsambtenaar de informatiebeschikking vernietigd. Belanghebbende heeft het hoger beroep ingetrokken en om een vergoeding van proceskosten verzocht.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2020 via een videoverbinding.
1.7.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.8.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken een beschikking gegeven (hierna: de WOZ‑beschikking) en daarbij de waarde van [a-straat] 30 in [Z] per waardepeildatum 1 januari 2018 vastgesteld. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking.
2.2.
Tijdens de bezwaarfase tegen de WOZ-beschikking heeft de heffingsambtenaar om informatie gevraagd die belanghebbende niet heeft verstrekt. Daarop heeft de heffingsambtenaar op 3 mei 2019 een informatiebeschikking genomen.
2.3.
Belanghebbende heeft op 14 april 2020 tijdens de bezwaarprocedure tegen de WOZ-beschikking met waardepeildatum 1 januari 2019 de in die bezwaarfase opgevraagde informatie verstrekt.
2.4.
De heffingsambtenaar heeft op 20 juli 2020 de informatiebeschikking vernietigd.

3.Geschil

In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op vergoeding van proceskosten.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
In geval van intrekking van het hoger beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het hoger beroep is tegemoetgekomen kan het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in de kosten worden veroordeeld [1] .
4.2.
Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van de kosten van het hoger beroep omdat de heffingsambtenaar de informatiebeschikking heeft vernietigd en aldus aan zijn hoger beroep is tegemoetgekomen. De heffingsambtenaar betoogt dat hij niet aan belanghebbende is tegemoetgekomen omdat belanghebbende zelf heeft besloten om de informatie alsnog in een later jaar te verstrekken.
4.3.
Het alsnog verstrekken van de verzochte informatie leidt er niet toe dat de informatiebeschikking vervalt [2] . De heffingsambtenaar had daarom de informatiebeschikking niet hoeven te vernietigen nadat belanghebbende alsnog de informatie had verstrekt.
4.4.
Toch ziet het Hof ziet geen aanleiding om de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken. Weliswaar geldt de regel dat het bestuursorgaan als het geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het hoger beroep is tegemoetgekomen op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Van deze regel wordt echter afgeweken indien de noodzaak tot het instellen van (hoger) beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van de belanghebbende [3] . Van deze uitzonderingssituatie is in het onderhavige geval naar het oordeel van het Hof sprake. De heffingsambtenaar heeft ter zitting onweersproken verklaard dat de informatiebeschikking is vernietigd omdat belanghebbende de gevraagde informatie in de bezwaarfase tegen de WOZ-beschikking met waardepeildatum 1 januari 2019 alsnog heeft verstrekt en dat het om dezelfde informatie gaat. Aangezien belanghebbende de in de informatiebeschikking gevraagde gegevens en inlichtingen die van belang kunnen zijn voor een juiste vaststelling van de WOZ-waarde van de woning van belanghebbende pas in het volgende jaar heeft beantwoord en het Hof niet inziet waarom belanghebbende deze informatie niet al in een eerder stadium had kunnen overleggen, bestaat voor een vergoeding van de proceskosten geen aanleiding.
4.5.
Het Hof ziet evenmin reden voor een veroordeling van de heffingsambtenaar in de kosten in de bezwaarfase nu de informatiebeschikking is komen te vervallen doordat belanghebbende alsnog informatie heeft verstrekt en dit niet een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid vormt.

5.Beslissing

Het Hof:
- wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. van der Vegt, voorzitter, mr. M.M. de Werd en mr. F.G.P. Pötgens, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Stassen-Kanters als griffier.
De beslissing is op 15 december 2020 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
mr. M.M. Stassen-Kanters mr. J.M. van der Vegt
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 15 december 2020.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Artikel 8:118, lid 1 en 4, Awb.
2.Hoge Raad 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:130.
3.Hoge Raad 12 mei 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX0985.