ECLI:NL:RBMNE:2021:2936

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juni 2021
Publicatiedatum
7 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2960
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WOZ-geschil over de waarde van onroerend goed en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 juni 2021 uitspraak gedaan in een WOZ-geschil tussen eiseres, een eigenaar van een onroerend goed, en de heffingsambtenaar van de gemeente Huizen. De heffingsambtenaar had bij beschikking van 29 februari 2020 de waarde van het object vastgesteld op € 650.000,- per waardepeildatum 1 januari 2019. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard op 8 juli 2020. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 26 januari 2021, die via Skype plaatsvond, hebben partijen een compromis bereikt over de waarde van het object. Ze kwamen overeen dat de waarde in het economisch verkeer op de waardepeildatum 1 januari 2019 verlaagd moest worden naar € 561.000,-. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de uitspraak op bezwaar, waarbij de WOZ-waarde werd verlaagd en de aanslag onroerende-zaakbelasting dienovereenkomstig werd verminderd.

Daarnaast was er een geschil over de vergoeding van proceskosten. Eiseres verzocht om vergoeding van de kosten, omdat de WOZ-waarde was verlaagd. De rechtbank oordeelde echter dat de noodzaak tot het instellen van beroep voortvloeide uit de handelswijze van eiseres, die pas in beroep de benodigde informatie had verstrekt. Daarom werd het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de vermindering van de WOZ-waarde niet het gevolg was van een onrechtmatigheid van de verweerder, maar van het handelen van eiseres zelf.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2960

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juni 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats 1], eiseres,

(gemachtigde: J.L.G. van Herk)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Huizen, verweerder

(gemachtigde: I. Beek).

Procesverloop

Bij beschikking van 29 februari 2020 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet Woz) de waarde van het object [adres] te [woonplaats 1] (het object) voor het belastingjaar 2020 vastgesteld op € 650.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2019. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiseres als eigenaar van de het object ook een aanslag onroerende-zaakbelasting (OZB) opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsgrondslag is gehanteerd.
Bij uitspraak op bezwaar van 8 juli 2020 (de bestreden uitspraak op bezwaar) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de waarde van het object gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via Skype op 26 januari 2021. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Compromis
1. Partijen hebben voorafgaand aan de zitting, bij wijze van compromis, overeenstemming bereikt en wel in die zin dat naar hun oordeel de waarde van het object in het economisch verkeer, als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wet Woz, op de waardepeildatum 1 januari 2019 moet worden verlaagd en vastgesteld op € 561.000,-.
2. Gelet hierop verklaart de rechtbank het beroep gegrond en wordt de uitspraak op bezwaar vernietigd. De rechtbank zal de waarde van het object verlagen en de daarop gebaseerde aanslag onroerendezaakbelasting overeenkomstig verminderen.
Proceskosten
3. In geschil is nog het antwoord op de vraag of eiseres recht heeft op vergoeding van de proceskosten.
3.1.
Eiseres heeft verzocht om vergoeding van de kosten van het beroep, omdat verweerder de WOZ-waarde van het object heeft verlaagd en dus aan haar beroep tegemoet is gekomen.
3.2.
Verweerder betoogt dat een vergoeding van de proceskosten hier niet op zijn plaats is. Verweerder heeft al met de brief van 3 juli 2019 aan eiseres, met het oog op de taxatie van het object, om inlichtingen verzocht door middel van een Huur Inlichtingen formulier huurgegevens Niet-woningen. Aangezien eiseres die inlichtingen toen niet heeft verstrekt is op 3 september 2019 een informatiebeschikking genomen, die definitief was op de datum van de beschikking van 29 februari 2020. Als eiseres de huurgegevens waarom op 3 juli 2019 was verzocht had aangeleverd was de WOZ-waarde met de beschikking van 29 februari 2020 op de nu overeengekomen waarde vastgesteld. Zowel de bezwaar- als beroepsprocedure had dan achterwege kunnen blijven. Verweerder meent dan ook dat hij niet aan eiseres tegemoet is gekomen, omdat eiseres zelf heeft besloten om in beroep alsnog de huurgegevens over te leggen.
3.3.
Ter zitting heeft eiseres nog opgemerkt dat de inlichtingen niet al in bezwaar zijn verstrekt, omdat de brief van verweerder van 3 juli 2019 met het verzoek om informatie omtrent de huur van het object gevolgd door de informatiebeschikking van 3 september 2019 zijn gestuurd aan [bedrijf] [woonplaats 1]. De waardebeschikking van 29 februari 2020 is aan [eiseres] verstuurd. Het verzoek om inlichtingen is dus niet aan dezelfde rechtspersoon gestuurd als de rechtspersoon waar de aanslag aan is opgelegd.
4. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres voor de behandeling van het bezwaar en beroep heeft moeten maken. Vooropgesteld moet worden dat wanneer een belanghebbende geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, als regel de door hem in beroep gemaakte kosten voor vergoeding op de voet van artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht (Awb) in aanmerking komen. Van deze regel mag worden afgeweken indien de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelswijze van de belanghebbende. [1] De rechtbank is van oordeel dat hiervan in deze zaak sprake is.
5. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Bij het beroep dat in deze zaak is ingediend is het huurcontract van het object in beroep wel meegezonden. Hieruit blijkt dat de gerealiseerde huur voor het object aanzienlijk lager is dan zou worden verwacht op basis van de tot dan toe beschikbare gegevens. Op basis hiervan heeft verweerder in beroep het compromisvoorstel gedaan.
Aangezien eiseres de in de informatiebeschikking gevraagde gegevens en inlichtingen die van belang kunnen zijn voor een juiste vaststelling van de WOZ-waarde van het object pas in beroep heeft verstrekt en de rechtbank niet inziet waarom eiseres deze informatie niet al in een eerder stadium had kunnen overleggen, komt de noodzaak tot het instellen van het beroep uitsluitend voort uit het handelen van eiseres. Dat het eerste verzoek van verweerder om inlichtingen van 3 juli 2019 en de aanslag/beschikking naar verschillende geadresseerden zijn gezonden, maakt dit niet anders. Het eerste verzoek is gezonden aan [bedrijf] [woonplaats 1] in [woonplaats 1] en de aanslag/beschikking naar [eiseres] in [woonplaats 2]. De informatiebeschikking is gezonden aan [bedrijf] [woonplaats 1] in [woonplaats 2]. Uit de stukken van de Kamer van Koophandel blijkt dat [bedrijf] [woonplaats 1] een handelsnaam is van het filiaal in [woonplaats 1] dat deel uitmaakt van [eiseres] te [woonplaats 2]. Hieruit volgt dat, anders dan eiseres betoogt, geen sprake is van verschillende entiteiten. In de (deels) verschillende adressering kan daarom geen reden worden gezien waarom eiseres het gevraagde huurcontract niet eerder kon overleggen. Voor een vergoeding van de proceskosten in beroep bestaat geen aanleiding. De rechtbank ziet ook geen reden voor een veroordeling van verweerder in de kosten in de bezwaarfase en het griffierecht voor beroep, doordat de vermindering van de WOZ-waarde voortkomt uit het feit dat eiseres alsnog informatie heeft verstrekt en dit niet het gevolg is van een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid.
6. De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- verlaagt de Woz-waarde van het object de waardepeildatum 1 januari 2019 tot € 561.000,-;
- bepaalt dat de aanslag onroerende-zaakbelasting dienovereenkomstig worden verminderd;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.A. Willems, griffier. De beslissing is uitgesproken op 18 juni 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd deze uitspraakte ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld: ECLI:NL:GHARL:2020:10524