ECLI:NL:RBMNE:2021:2936
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
WOZ-geschil over de waarde van onroerend goed en proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 juni 2021 uitspraak gedaan in een WOZ-geschil tussen eiseres, een eigenaar van een onroerend goed, en de heffingsambtenaar van de gemeente Huizen. De heffingsambtenaar had bij beschikking van 29 februari 2020 de waarde van het object vastgesteld op € 650.000,- per waardepeildatum 1 januari 2019. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard op 8 juli 2020. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 26 januari 2021, die via Skype plaatsvond, hebben partijen een compromis bereikt over de waarde van het object. Ze kwamen overeen dat de waarde in het economisch verkeer op de waardepeildatum 1 januari 2019 verlaagd moest worden naar € 561.000,-. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de uitspraak op bezwaar, waarbij de WOZ-waarde werd verlaagd en de aanslag onroerende-zaakbelasting dienovereenkomstig werd verminderd.
Daarnaast was er een geschil over de vergoeding van proceskosten. Eiseres verzocht om vergoeding van de kosten, omdat de WOZ-waarde was verlaagd. De rechtbank oordeelde echter dat de noodzaak tot het instellen van beroep voortvloeide uit de handelswijze van eiseres, die pas in beroep de benodigde informatie had verstrekt. Daarom werd het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de vermindering van de WOZ-waarde niet het gevolg was van een onrechtmatigheid van de verweerder, maar van het handelen van eiseres zelf.