Uitspraak
1.[appellant1] ,
[appellant1],
2. International Marine Investment (IMI) B.V.,
IMI,
3. [appellant3] ,
[appellant3],
[appellanten] c.s.,
de curator,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.Waar gaat deze zaak over?
grief Iin hun hoger beroep en in randnummer 102 van hun memorie van grieven hebben gemaakt over de vaststelling van de feiten door de rechtbank.
‘Als zekerheid voor al hetgeen schuldeiser te vorderen heeft van schuldenaar, wordt door schuldenaar aan schuldeiser in zekerheid gegeven, de Elegance 60 (…)’
‘Aan u geleverd en door u volledig betaald waarbij het economische en juridische eigendom per heden naar u is overgegaan(volgt beschrijving van het jacht).
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg bij de rechtbank
€ 671.500,- te vermeerderen met btw, subsidiair € 666.500,- aan de curator moet betalen en [appellanten] c.s. € 666.500,-, te vermeerderen met rente en te vermeerderen met € 42.620,90 als vergoeding voor buitengerechtelijke kosten, in verband met het bewijsbeslag. De curator heeft gevorderd [appellanten] c.s. in de proceskosten te veroordelen.
De beoordeling in het principaal hoger beroep van [appellanten] c.s. en het incidenteel hoger beroep van de curator
grieven IV tot en met VIIvan [appellanten] c.s. hebben hierop betrekking. De goederenrechtelijke lijn is deze dat curator zijn vorderingen jegens [appellanten] c.s. heeft gebaseerd op de stelling dat met de verkoop en levering door Impex aan IMI en de verkoop en levering door IMI aan een derde inbreuk is gemaakt op het voorbehouden eigendomsrecht van Drettmann en dat Impex niet beschikkingsbevoegd was het jacht aan IMI in pand te geven. De
grieven II tot en met IVvan [appellanten] c.s. betreffen in verband daarmee de (goederenrechtelijke) vraag of Impex of Drettmann in 2008 eigenaar is geworden van het jacht. De
grieven VIII(over de proceskosten) en
IX(over de uitvoerbaarheid bij voorraad) zijn voortbouwende grieven. De grieven van de curator (
A tot en met D) hebben betrekking op de rente (A), de afwijzing van buitengerechtelijke kosten en proceskosten in verband met het bewijsbeslag en de inzagevordering (B) en de berekening van de aan de curator toegewezen proceskosten (C). De curator heeft onder grief D een aantal losse klachten geschaard. De curator heeft zijn vorderingen in hoger beroep gewijzigd. Tegen die wijziging zijn geen processuele bezwaren gesteld of gebleken, zodat het hof die gewijzigde vorderingen zal beoordelen.
verkleuringafgewezen op grond van artikel VI.2 van de algemene voorwaarden van Drettmann. Daarin is bepaald dat de overeenkomst slechts kan worden ontbonden, indien Drettmann tot twee keer toe heeft geweigerd het gebrek te herstellen of dat dit herstel is mislukt. [appellanten] c.s. hebben tegen de uitleg die de rechtbank aan dit artikel heeft gegeven niet gegriefd, zodat het hof daarvan uit heeft te gaan. De rechtbank heeft verder overwogen dat [appellanten] c.s. niet hebben gesteld dat Drettmann tussen 27 juli 2009 - toen bij brief over dit gebrek is geklaagd - en 8 september 2009 – de datum waarop [appellanten] c.s. de ontbinding van de overeenkomst inriepen – twee keer heeft geweigerd het gebrek te herstellen. [appellanten] c.s. hebben in hoger beroep weliswaar verwezen naar correspondentie die dr. Behrens in augustus 2009 met Drettmann heeft gevoerd, maar zij hebben niet gesteld dat daaruit een weigering van Drettmann om tot herstel over te gaan als bedoeld in artikel VI.2 van de algemene voorwaarden zou kunnen worden afgeleid. Maar zelfs als dat wel zo zou zijn, dan kan dat [appellanten] c.s. niet baten. De curator heeft immers ook aangevoerd dat gezien het bepaalde in artikel VI.1 van de algemene voorwaarden niet tijdig is geklaagd over het gebrek, namelijk niet binnen 8 dagen na levering, waarbij volgens de curator de klachttermijn is aangevangen op 7 april 2008, toen het jacht in Rotterdam is afgeleverd.
("Ansprüche des Kaufers wegen eines Mangels der Ware verjahren in einem
de motorenniet eerder dan in juli 2009 is geklaagd en dat dit gelet op artikel VI.1 van de algemene voorwaarden te laat is, hebben [appellanten] c.s. niet gegriefd, zodat dit vast staat. Ook daarop stuit het beroep op ontbinding af. Daar komt nog bij dat [appellanten] c.s. niet hebben toegelicht op grond van welke feiten en omstandigheden, gelet op de inhoud van de overeenkomst en de verwachtingen die Impex over de motoren mocht hebben, sprake is van een tekortkoming, enkel vanwege het bouwjaar van de motoren, Over de inhoud van de overeenkomst tussen Impex en Drettmann op dit specifieke punt hebben [appellanten] c.s. niets steekhoudends gesteld. Op de kwaliteit van de motoren was kennelijk niets aan te merken, gezien het rapport van 3 september 2010 van de deskundige [C] . Die heeft in dat rapport verklaard dat de motoren van het bouwjaar 2006 in kwalitatief opzicht niets onder doen voor motoren van een later bouwjaar (2008) en dat vervanging daarvan zinloos was.
Vorausabtretungsklausel) en Impex de bevoegdheid had gegeven die vordering namens Drettmann te incasseren.
IMI en [appellant3] als bestuurder van IMI zijn vanaf de koopovereenkomst van 12 februari 2008 direct en intensief betrokken geweest bij de gang van zaken rondom het jacht. IMI wist dat Impex nog de andere helft van de koopprijs, € 666.500,00, aan Drettmann moest betalen. Drettmann was een relatie van [appellant3] [appellant1] en [appellant3] zijn vader en zoon. Bij de koopovereenkomst heeft niet alleen [appellant1] de algemene voorwaarden onder ogen gehad, maar [appellant3] ook. De wetenschap van [appellant3] kan aan IMI worden toegerekend, gelet op zijn positie in IMI. IMI was de indirecte financier en heeft het volledige bedrag van € 666.500,00 via de aandeelhouder van Impex (IBI) aan Impex voor de aankoop van het jacht geleend. IMI bevond zich in dezelfde branche als Impex en kan dus geacht worden op de hoogte te zijn van bedingen die Drettmann in de algemene
‘Aan u geleverd en door u volledig betaald waarbij het economische en juridische eigendom per heden naar u is overgegaan’) laat daarover aan duidelijkheid niets te wensen over. De stelling van [appellanten] c.s. (randnummer 63, memorie van grieven) dat de factuur is opgesteld voor het sluitend maken van de administratie en ‘door een gebrek aan middelen en ervaring’ doet daaraan niet af. Ook de gang van zaken nadien wijst er op dat IMI zich als rechthebbende op grond van een koopovereenkomst beschouwde: zij schreef het jacht in het register in en heeft in 2015 het jacht aan een derde verkocht en geleverd. Uit niets blijkt dat dit is gebeurd in het kader van executie op basis van een pandrecht. Met deze verkoop aan IMI werd de door Impex aan de curator verschuldigde koopprijs op 20 september 2012 opeisbaar. [appellanten] c.s. hebben niet voldoende onderbouwd dat op grond van de tussen Impex en Drettmann geldende afspraken van opeisbaarheid geen sprake is, omdat IMI niet als ‘eindkoper’ (memorie van grieven, randnummer 64) kan worden aangemerkt, zodat het hof aan die stelling voorbijgaat.
€ 941.885,38, op basis van de specificatie in productie 19 bij die conclusie. Daarbij is in de processtukken in eerste aanleg slechts in algemene termen aangegeven dat het gaat om ‘kosten/verliesposten’ die voortvloeien uit de koopovereenkomst tussen Impex en Drettmann van 12 februari 2008. [appellanten] c.s. hebben de in productie 19 voorkomende kosten niet nader toegelicht en niet onderbouwd dat en in hoeverre die kosten een gevolg zijn van een tekortkoming van Drettmann of op welke andere grondslag die vordering is gebaseerd. Ook in de toelichting op de grieven is geen nadere feitelijke onderbouwing of toelichting gegeven en is volstaan met een verwijzing naar wat daarover in eerste aanleg is gesteld. [appellanten] c.s. schieten daarom tekort in de stelplicht die op hun rust. Voor zover aan de te verrekenen vordering ten grondslag is gelegd dat sprake is van een tekortkoming in verband met het bouwjaar van de motoren van het jacht (randnummer 86 van de memorie van grieven lijkt daarop te wijzen) is die grondslag ondeugdelijk, omdat voor het aannemen van een tekortkoming in verband daarmee onvoldoende is gesteld of gebleken (zie ook 4.8 van dit arrest).
grief Dopgenomen bezwaren (in de nummers 43, 84 en 86 van de memorie van grieven in het incidenteel hoer beroep) behoeven geen afzonderlijke beoordeling, omdat die worden geacht besloten te liggen in wat het hof hiervoor over de andere grieven (met name in 4.13 en 4.20 over de opeisbaarheid) heeft geoordeeld.
5.De slotsom in het principaal en het incidenteel hoger beroep
€ 5.517,- voor verschotten (griffierecht) en op € 9.356,- voor salaris advocaat (2 punten in tarief VII). Het hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding in verband met het verweer van de curator in het ingetrokken voorwaardelijk bevoegdheidsincident. De kosten in het incidenteel hoger beroep worden gecompenseerd, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
6.De beslissing
€ 666.500,- te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf