De man is op zijn beurt met vijf grieven en één voorwaardelijke grief in incidenteel hoger beroep gekomen. De grieven zien op de behoefte van de vrouw, haar behoeftigheid, haar vermogen, de draagkracht van de man en de peildatum voor de omvang en de waardering van de huwelijksgoederengemeenschap.
De man verzoekt het hof de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken in hoger beroep, dan wel haar verzoeken af te wijzen. In het incidenteel hoger beroep verzoekt de man bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de behoefte van de vrouw te bepalen op maximaal € 1.339,50 netto per maand en de behoeftigheid van de vrouw te stellen op nihil, dan wel vast te stellen op lagere bedragen dan in de bestreden beschikking zijn bepaald;
II. de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud vast te stellen op nihil, dan wel een lager bedrag dan in de bestreden beschikking is vastgesteld;
III. te bepalen dat de vrouw te veel betaalde partneralimentatie binnen 14 dagen na afgifte van de beschikking in hoger beroep zal moeten terugbetalen aan de man, althans dit te veel betaalde bedrag te verrekenen met de eventueel nog door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie in de toekomst;
IV. te verklaren voor recht, of te bepalen dat de nalatenschap van de moeder van de vrouw aan de vrouw zal worden toegedeeld onder de verplichting zijdens de vrouw aan de man te betalen de helft van de waarde en de bedragen die zij uit de nalatenschap van haar moeder heeft of nog zal ontvangen na aftrek van mogelijke successierechten, binnen twee weken na afgifte van deze beschikking, waarbij de vrouw in ieder geval binnen twee weken na afgifte van deze beschikking € 7.500,- aan de man zal moeten voldoen uit het door haar reeds in 2019 ontvangen voorschot, welk bedrag binnen betreffende twee weken zal moeten worden aangevuld tot de helft van de door de vrouw te ontvangen waarde van de nalatenschap, en
V. voorwaardelijk, indien de grief van de vrouw slaagt, te bepalen dat tevens vernietigd dienen te worden de beslissingen onder r.o. 3.31 en 3.40 van de beschikking van de rechtbank, waarbij de peildatum voor de omvang en waardering dan ook zal moeten aansluiten hierop.