ECLI:NL:GHARL:2020:10154

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 december 2020
Publicatiedatum
7 december 2020
Zaaknummer
21-001537-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen door een zeventienjarige met een veertienjarig meisje, met betrekking tot seksuele integriteit en strafbaarheid

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte, een zeventienjarige jongen, werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met een veertienjarig meisje, [benadeelde 1]. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van de terechtzittingen op 10 september 2020 en 24 november 2020. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank van 19 maart 2020, waarin hij was veroordeeld voor ontuchtige handelingen met [benadeelde 1]. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 31 december 2016 tot 2 januari 2017 en van 2 januari tot 14 januari 2017 ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [benadeelde 1]. Het hof heeft de verklaringen van [benadeelde 1] als betrouwbaar beoordeeld, ondanks haar eerdere verklaringen dat ze zich niets kon herinneren van de nacht in kwestie. Het hof heeft geoordeeld dat het leeftijdsverschil van drie jaar tussen de verdachte en het slachtoffer niet als gering kan worden aangemerkt, en dat de seksuele handelingen ontuchtig zijn, ongeacht de instemming van [benadeelde 1]. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en moet een schadevergoeding van € 2.000,00 betalen aan [benadeelde 1]. Het hof heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf gelast, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001537-20
Uitspraak d.d.: 8 december 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 19 maart 2020 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 05-146730-19 en 05-275911-19, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1999,
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende in [detentieadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 10 september 2020 en 24 november 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. A.A. Dooijeweerd, naar voren is gebracht.
Het hof heeft daarnaast kennisgenomen van wat mr. M.J.E.C. Camps, advocaat van de benadeelde partij [benadeelde 1] , naar voren heeft gebracht.

Omvang van het hoger beroep

Bij akte van 26 maart 2020 is namens verdachte partieel hoger beroep ingesteld ten aanzien van de beslissing in de zaak met parketnummer 05-275911-19 onder feit 2. Het hoger beroep richt zich derhalve uitsluitend tegen voormeld vonnis voor zover daarin is beslist over hetgeen aan verdachte onder dat feit wordt verweten.
Bij diezelfde akte heeft de verdediging aangegeven dat het hoger beroep ook niet is gericht tegen de beslissing van de rechtbank op de vordering tenuitvoerlegging.
Naar het oordeel van het hof is dit echter een ontoelaatbare beperking bij het instellen van het hoger beroep die in beginsel zou dienen te leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van verdachte in het hoger beroep (vgl. ECLI:NL:HR:2011:BO4030).
Nu de raadsman ter zitting van het hof heeft aangegeven dat in dat geval het hoger beroep ook is gericht tegen de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging, zal het hof deze vordering ook behandelen.
Nu het openbaar ministerie geen hoger beroep heeft ingesteld, betekent het voorgaande dat hetgeen in het vonnis waarvan beroep is beslist ten aanzien van de zaken onder parketnummer 05-146730-19 (de feiten 1 en 6, waarvan verdachte is vrijgesproken, en de feiten 2, 3, 4, 5 en 7, waarvoor verdachte is veroordeeld), en de zaak onder parketnummer 05-275911-19 (feit 1, waarvan verdachte is vrijgesproken) onherroepelijk is.
Dat geldt ook voor de beslissingen die genomen zijn op de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] , [benadeelde 5] en [benadeelde 6] .
Op grond van het bepaalde in artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering zal door het hof de hoofdstraf opnieuw worden bepaald voor de door de rechter in eerste aanleg bewezenverklaarde feiten.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen onder meer omdat het tot een andere beslissing op de vordering tenuitvoerlegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep – (voor zover nog aan de orde) tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 05-275911-19 (gevoegd):
2 A
primair
hij in de periode van 31 december 2016 tot 2 januari 2017 te Eibergen,
althans in Nederland met [benadeelde 1] ,
geboren op [geboortedag 2] 2012, die de leeftijd van twaalf jaar maar nog niet die van zestien jaar had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 1] , te weten het brengen van zijn penis in haar vagina;
subsidiair
hij in de periode van 31 december 2016 tot 2 januari 2017 te Eibergen,
althans in Nederland met [benadeelde 1] van wie hij, verdachte, wist dat zij in staat van verminderd bewustzijn en/of lichamelijke onmacht verkeerde (als gevolg
van alcoholgebruik) handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van voornoemde [benadeelde 1] , te weten het brengen van zijn penis in haar vagina (terwijl hij wist dat voornoemde [benadeelde 1] onder invloed van alcohol verkeerde en met verminderd bewustzijn in bed lag)
en
2B
hij in de periode van 2 januari 2017 tot en met 14 januari 2017 te Neede en/of Eibergen, althans in Nederland met [benadeelde 1] , geboren op [geboortedag 2] 2012, die de leeftijd van twaalf jaar maar nog niet van zestien jaar had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 1] , te weten het brengen van zijn penis in haar vagina.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De advocaat-generaal heeft zich, kort en zakelijk weergegeven, op het standpunt gesteld dat verdachte veroordeeld dient te worden voor het onder 2A primair en het onder 2B tenlastegelegde. Zij heeft zich daarbij grotendeels aangesloten bij de overwegingen van de rechtbank. Zij meent dat er geen sprake is van omstandigheden waardoor [benadeelde 1] niet of minder beschermd zou worden door artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht en waardoor de strafbaarheid van verdachte zou komen te vervallen. Daarbij wijst zij op het feit dat het leeftijdsverschil tussen beiden best groot was en verdachte reeds seksuele ervaring had, er niet echt sprake was van een affectieve relatie nu verdachte en [benadeelde 1] pas op de avond van oud en nieuw verkering kregen en er tenslotte vraagtekens gezet kunnen worden bij de vrijwilligheid van het onder 2A tenlastegelegde nu [benadeelde 1] in de Nieuwjaarsnacht zwaar onder invloed van alcohol verkeerde.
De raadsman heeft, kort en zakelijk weergegeven, aangevoerd dat er een onderscheid gemaakt dient te worden tussen hetgeen is gebeurd tijdens oud en nieuw en in de periode daarna.
Volgens de verdediging is er tijdens de oudejaarsnacht geen sprake geweest van seksueel binnendringen. Daarbij heeft de raadsman gewezen op de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van verdachte, die heeft ontkend dat er toen sprake was van seksueel binnendringen maar alleen van vrijen.
Tevens is aangevoerd dat de belastende verklaringen van [benadeelde 1] niet voor het bewijs gebezigd kunnen worden, omdat zij in de loop van de tijd haar beschuldigingen heeft aangepast en steeds groter heeft gemaakt.
Indien het hof tot de conclusie komt dat er wel sprake is geweest van seksueel binnendringen dan heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte en [benadeelde 1] elkaar als leeftijdsgenoten zagen, dat verdachte in zijn gedrag ook jonger was dan zijn kalenderleeftijd en dat er sprake is van een gering leeftijdsverschil. Bovendien was er sprake van vrijwillige seks en heeft verdachte [benadeelde 1] niet ontmaagd, omdat zij eerder seks heeft gehad. Het ontuchtig karakter van de seksuele handelingen ontbreekt derhalve zodat verdachte om die reden vrijgesproken dient te worden.
Het hof is van oordeel dat de door en namens verdachte gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde worden weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Met betrekking tot de door [benadeelde 1] afgelegde verklaringen omtrent hetgeen zich in de nacht van 31 december 2016 op 1 januari 2017 heeft afgespeeld, ziet het hof geen reden om aan de betrouwbaarheid daarvan te twijfelen. Zij heeft zowel bij de politie als ten overstaan van de rechter-commissaris weliswaar verklaard dat zij zich door drankgebruik niets meer weet te herinneren van de hele nacht, maar zij heeft ook (telkens) verklaard dat verdachte haar de volgende ochtend zei dat hij haar ontmaagd had, dat haar vagina pijn deed en dat ze bloed verloor. Op Nieuwjaarsochtend heeft zij dit aan haar moeder verteld en haar moeder bevestigt het verhaal ook in haar verhoor bij de politie, namelijk dat zij op Nieuwjaarsdag van [benadeelde 1] heeft gehoord dat ze die nacht door verdachte was ontmaagd en dat het pijn had gedaan. Daarbij komt dat de door [benadeelde 1] afgelegde verklaringen steun vinden in de eerder door verdachte afgelegde verklaring bij de politie, waar hij heeft verklaard dat hij onder ‘seks’ ‘neuken’ verstaat en dat volgens hem ‘pijpen en beffen’ ‘vrijen’ is en geen ‘seks’, in combinatie met zijn verklaring ter terechtzitting bij de rechtbank, waar hij heeft verklaard dat hij meerdere keren seks heeft gehad met [benadeelde 1] , dat de eerste keer met oud en nieuw was en dat zij hem verteld had dat zij maagd was.
Het hof ziet dan ook geen reden om de door [benadeelde 1] afgelegde verklaringen niet voor het bewijs te bezigen.
De pas ter terechtzitting in hoger beroep door verdachte afgelegde verklaring dat er op
1 januari 2017 geen sprake is geweest van seksueel binnendringen maar alleen van vrijen, acht het hof met het oog op het voorgaande niet geloofwaardig.
Het hof komt dan ook tot de conclusie dat er sprake is geweest van seksueel binnendringen in de nacht van 31 december 2016 op 1 januari 2017.
Voor wat betreft de periode van hun verkering gedurende twee weken na oud en nieuw (het thans sub 2B tenlastegelegde) overweegt het hof nog dat zowel verdachte als [benadeelde 1] hierover hebben verklaard dat zij meermalen seks hebben gehad die bestond uit het seksueel binnendringen.
Ten aanzien van het verweer omtrent het ontbreken van het ontuchtig karakter van de seksuele handelingen stelt het hof het volgende voorop.
De wetgever heeft met artikel 245 Wetboek van Strafrecht (Sr) de seksuele integriteit van personen willen beschermen die, gelet op hun jeugdige leeftijd, in het algemeen geacht moeten worden niet of onvoldoende in staat te zijn zelf die integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Dit artikel beschermt deze jeugdige personen ook tegen verleiding die mede van henzelf kan uitgaan.
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat onder omstandigheden het ontuchtig karakter kan ontbreken aan seksuele handelingen met een persoon tussen de twaalf en zestien jaren. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn indien die handelingen vrijwillig plaatsvinden tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen en eventueel een affectieve relatie hebben. De wetgever heeft bij de totstandkoming van art. 245 Sr in dit opzicht als maatstaf voor ogen gestaan of de desbetreffende seksuele handeling algemeen als sociaal-ethisch is aanvaard. (vgl. ECLI:NL:HR:2018:1884)
Het hof leidt uit het voorgaande af dat het uitgangspunt is dat de handelingen zoals bedoeld in artikel 245 Sr ontuchtig zijn en dat van dat uitgangspunt kan worden afgeweken op basis van een gering leeftijdsverschil tussen de verdachte en slachtoffer en het vrijwillige karakter daarvan, als gevolg waarvan die handelingen kunnen worden aangemerkt als algemeen sociaal-ethisch aanvaarde seksuele handelingen.
In het onderhavige geval stelt het hof vast dat er ten tijde van de seksuele handelingen sprake was van een leeftijdsverschil van drie jaren tussen de verdachte en [benadeelde 1] . De verdachte was destijds net zeventien jaar oud en [benadeelde 1] was net veertien jaar oud. Naar het oordeel van het hof is het verschil in leeftijd tussen een veertienjarige en een zeventienjarige niet aan te merken als een gering leeftijdsverschil op grond waarvan de seksuele integriteit van het slachtoffer geen bescherming (meer) zou behoeven.
Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de veertienjarige zich in een levensfase bevindt waarin de seksuele ontwikkeling nog volop gaande is. Het hof betrekt bij zijn oordeel ook de aard van de seksuele handelingen, namelijk ook het meest vergaande binnendringen van de vagina.
Gelet op het voorgaande gaat het hof voorbij aan het gevoerde verweer en merkt de door verdachte bij [benadeelde 1] gepleegde seksuele handelingen aan als ontuchtig.
Dat de seksuele handelingen volgens verdachte met instemming van [benadeelde 1] hebben plaatsgevonden en de omstandigheid dat [benadeelde 1] al dan niet eerder seksuele ervaring had opgedaan, maken niet dat het ontuchtige karakter aan deze handelingen ontbreekt.
Het hof verwerpt het verweer.

Voorwaardelijk verzoek

De raadsman heeft – in het geval het hof tot een bewezenverklaring komt – verzocht om getuigen te horen over wat er in de tenlastegelegde periode is voorgevallen zodat de feitenweergave van verdachte kan worden ondersteund, waarbij ook de vraag gesteld dient te worden of [benadeelde 1] voorafgaand aan het tenlastegelegde al seksuele ervaring had.
Naar het oordeel van het hof is door de verdediging onvoldoende aangedragen om tot het oordeel te komen dat het voor de beantwoording van de vragen van artikel 348-350 Sv noodzakelijk is om de getuigen daarop te bevragen. In het bijzonder acht het hof het niet relevant of [benadeelde 1] , zoals verdachte aanvoert, al eerder seks heeft gehad, nu dit – gesteld dat hiervan al sprake is – niet afdoet aan het ontuchtige karakter van de door verdachte gepleegde seksuele handelingen.
Het hof wijst het verzoek tot het horen van getuigen dan ook af, [benadeelde 1] omdat in verband met haar eerdere verhoor bij de RC in tegenwoordigheid van de raadsman de noodzaak ontbreekt en de heren Hooijmans en Wolterink omdat op grond van het voorgaande verdachte met deze verwerping niet in zijn verdediging wordt geschaad.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 05-275911-19 onder 2A primair en 2B tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
2 A
primair
hij in de periode van 31 december 2016 tot 2 januari 2017 te Eibergen,
althans in Nederlandmet [benadeelde 1] ,
geboren op [geboortedag 2] 2012, die de leeftijd van twaalf jaar maar nog niet die van zestien jaar had bereikt, buiten echt,
een of meerontuchtige handelingen heeft gepleegd die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 1] , te weten het brengen van zijn penis in haar vagina;
2B
hij in de periode van 2 januari 2017 tot en met 14 januari 2017 te Neede
en/of Eibergen, althans in Nederlandmet [benadeelde 1] , geboren op [geboortedag 2] 2012, die de leeftijd van twaalf jaar maar nog niet van zestien jaar had bereikt, buiten echt,
een of meerontuchtige handelingen heeft gepleegd die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 1] , te weten het brengen van zijn penis in haar vagina.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 05-275911-19 onder 2A primair bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Het in de zaak met parketnummer 05-275911-19 onder 2B bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Nu het hoger beroep uitsluitend is gericht tegen het onder feit 2 tenlastegelegde van parketnummer 05-275911-19 zal het hof overeenkomstig het bepaalde in het vierde lid van artikel 423 van het Wetboek van Strafvordering eerst de straf bepalen ten aanzien van de onder parketnummer 05-146730-19 feiten 2, 3, 4, 5 en 7 bewezenverklaarde misdrijven.
Het hof bepaalt de straf voor deze feiten op een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en onder de algemene en bijzondere voorwaarden zoals de rechtbank deze heeft bepaald.
In de zaak met parketnummer 05-275911-19, het aan het oordeel van het hof onderworpen feit:
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2A primair en onder 2B tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met oplegging van een contactverbod met [benadeelde 1] .
De raadsman heeft ten aanzien van de strafoplegging gewezen op de veranderde houding en het gedrag van verdachte, op het feit dat hij tijdens zijn detentie een behandeling is gestart waarbij intensieve gesprekken plaatsvinden, op zijn medicatietrouwheid en actieve inzet en dat hij ook blijkens het deskundigenrapport in positieve zin beïnvloedbaar is. Het verzoek is dan ook om de duur van een eventuele gevangenisstraf zo kort mogelijk te houden, zodat verdachte zich kan inzetten om zijn toekomst op te bouwen.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en heeft daarnaast gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met de toen nog maar veertienjarige [benadeelde 1] , waarbij tevens sprake was van het seksueel binnendringen van haar lichaam. Verdachte was op dat moment zeventien jaar oud en had zich ervan bewust moeten zijn dat iemand van veertien jaar op het gebied van seksualiteit nog in een groeiproces verkeert en nog onvoldoende toegerust is om op dit gebied weloverwogen beslissingen te nemen. Daardoor heeft verdachte de lichamelijke integriteit van [benadeelde 1] aangetast.
Dit kan de normale en gezonde seksuele ontwikkeling van [benadeelde 1] doorkruisen.
Aan de andere kant heeft het hof rekening gehouden met de context waarin het bewezenverklaarde zich heeft afgespeeld. Zo hadden verdachte en aangeefster net die dag (31 december 2016) verkering gekregen en hebben de ontuchtige handelingen in ieder geval na de eerste keer, ook blijkens [benadeelde 1] ’s eigen verklaringen, met haar instemming plaatsgevonden. Ook de persoonlijke omstandigheden van verdachte spelen een rol, te weten zijn ADHD en autisme, die volgens deskundigen mede bepalend blijken te zijn geweest voor het gedrag van verdachte.
Bij de strafoplegging heeft het hof de gegevens van het uittreksel Justitiële Documentatie van 20 oktober 2020 betrokken, waaruit blijkt dat verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit niet eerder is veroordeeld.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft het hof ook gelet op de reclasseringsadviezen van 20 februari 2020 en 8 april 2020. Daarnaast heeft het hof gelet op de Pro Justitia rapportages van GZ-psycholoog A.G.M. Weenink van 27 november 2019 en zijn aanvullende rapportage van 10 februari 2020 alsmede die van forensisch psychiater M.A. Westerborg van 18 februari 2020.
Uit deze rapportages volgt dat er bij verdachte sprake is van ADHD, een normoverschrijdende gedragsstoornis, een autismespectrumstoornis en een stoornis in het gebruik van middelen.
Volgens de deskundigen was hiervan ook sprake ten tijde van het tenlastegelegde en waren deze stoornissen van invloed op de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte. Het advies is om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
Het hof neemt deze conclusies van de deskundigen over en is van oordeel dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, waarmee het hof rekening zal houden bij de strafoplegging.
Verdachte was ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten zeventien jaar oud. Op grond van artikel 77a Sr zijn dan in beginsel de bijzondere bepalingen van het jeugdstrafrecht van toepassing. Het jeugdstrafrecht kan echter buiten toepassing worden verklaard indien daarvoor op grond van de ernst van het feit, de persoon van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan aanleiding bestaat (art. 77b Sr). Met de rechtbank is het hof van oordeel dat hetgeen in de rapportages over de persoon van verdachte wordt beschreven aanleiding vormt om van dit uitgangspunt af te wijken en het meerderjarigenstrafrecht toe te passen. Het hof heeft daarbij tevens in aanmerking genomen de huidige leeftijd van verdachte, die inmiddels eenentwintig jaren oud is.
Alles afwegende is het hof met de advocaat-generaal van oordeel dat oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. Echter, anders dan de advocaat-generaal ziet het hof onvoldoende aanleiding om verdachte daarnaast een contactverbod met het slachtoffer op te leggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.350,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 05-275911-19 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Het betreft de immateriële schade die door het hof naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid wordt vastgesteld op het gevorderde bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor wat betreft de gevorderde materiele schade, die bestaat uit arbeidsvermogensverlies en reiskosten, is het hof met de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij in haar vordering niet kan worden ontvangen. Zij kan haar vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de rechtbank te Gelderland van 18 september 2018 opgelegde voorwaardelijke straf van twee maanden, onder parketnummer 05-740210-18. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63 en 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 05-275911-19 onder 2A primair en 2B tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 05-275911-19 onder 2A primair en 2B bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt de door de rechtbank opgelegde straf voor het in zaak 05-146730-19 onder 2, 3, 4, 5 en 7 bewezenverklaarde op:

een gevangenisstraf voor de duur van 32 (tweeëndertig) maanden.

Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat de veroordeelde zich binnen vijf dagen volgend op zijn invrijheidstelling zal melden bij Reclassering Nederland en zich vervolgens gedurende het reclasseringstoezicht zal blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De veroordeelde zal zich hierbij houden aan de opdrachten en aanwijzingen die hem door of namens de reclassering zullen worden gegeven;
- dat de veroordeelde zich klinisch zal laten behandelen voor zijn psychiatrische problematiek bij de [kliniek] , of een soortgelijke instelling voor klinische forensische psychiatrie, zulks ter beoordeling van de reclassering. De veroordeelde zal zich hierbij houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van de behandeling(en) door of namens de instelling zullen worden gegeven, de medewerking aan het innemen van medicatie daaronder begrepen. De opname zal maximaal twee jaren duren of zoveel korter als de instelling in overleg met de reclassering wenselijk acht;
- dat de veroordeelde zich - volgend op zijn klinische behandeling - onder ambulante behandeling zal stellen bij een instelling voor ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling(en) door of namens de instelling zullen worden gegeven, indien en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, het volgen van cognitieve therapie met een delictscenario procedure en recidivepreventie daaronder begrepen;
- dat de veroordeelde zich zal onthouden van het gebruik van drugs en alcohol. Ter controle van deze bijzondere voorwaarde, zal de veroordeelde meewerken aan urineonderzoek;
- dat de veroordeelde mee zal werken aan een door de reclassering vooraf goedgekeurde dagbesteding.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht).
Stelt als voorwaarde dat veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden.
Stelt als voorwaarde dat veroordeelde medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 05-275911-19 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 05-275911-19 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 30 (dertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 11 juli 2019.
Gelast de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Gelderland van 18 september 2018, parketnummer 05-740210-18, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Aldus gewezen door
mr. M.L.H.E. Roessingh-Bakels, voorzitter,
mr. K.A.J.M. Wetzels en mr. R.R.H. Laurens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.H. Diepeveen, griffier,
en op 8 december 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. R.R.H. Laurens is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 8 december 2020.
Tegenwoordig:
mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter,
mr. J. Zeilstra, advocaat-generaal,
mr. R. Jansen, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.