ECLI:NL:HR:2011:BO4030
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J. de Hullu
- W.M.E. Thomassen
- H.A.G. Splinter-van Kan
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkverklaring in hoger beroep en de gevolgen van niet-naleving van artikel 407 Sv
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 juni 2011 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkverklaring van een verdachte in hoger beroep. De zaak betreft een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarin het Hof had vastgesteld dat het hoger beroep van de verdachte niet was gericht tegen de beslissing van de Politierechter op de vordering tot tenuitvoerlegging. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat deze beslissing niet kan worden aangemerkt als een 'gevoegde zaak' in de zin van artikel 407, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Dit betekent dat het ingestelde hoger beroep niet strookt met de vereisten van artikel 407 Sv, dat bepaalt dat hoger beroep slechts tegen het vonnis in zijn geheel kan worden ingesteld.
De Hoge Raad behandelt de vraag welke consequenties verbonden zijn aan de niet-naleving van artikel 407 Sv, vooral wanneer bij het instellen van het hoger beroep een ontoelaatbare beperking is aangebracht. De Hoge Raad herhaalt eerdere overwegingen en stelt dat niet-inachtneming van artikel 407 Sv moet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van de procespartij in het hoger beroep, tenzij het verzuim voor de afloop van de beroepstermijn is hersteld. Dit kan problematisch zijn, vooral als de niet-naleving het gevolg is van een vergissing of ontoereikende voorlichting door justitiële functionarissen.
De Hoge Raad concludeert dat wanneer de verdachte of zijn gemachtigde raadsman ter terechtzitting in hoger beroep verschijnt en verklaart het hoger beroep zonder de ten onrechte aangebrachte beperking te willen doorzetten, de niet-ontvankelijkverklaring achterwege moet blijven. In dit geval heeft de raadsvrouwe van de verdachte een verzoek gedaan om de aantekening op de akte rechtsmiddel als niet geschreven te beschouwen, wat de Hoge Raad interpreteert als een verklaring dat het hoger beroep zonder de beperking moet worden voortgezet. Het Hof heeft in dit opzicht een onjuiste rechtsopvatting gehanteerd, waardoor de Hoge Raad het bestreden arrest vernietigt en de zaak terugverwijst naar het Gerechtshof voor herbehandeling.