Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM -LEEUWARDEN
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.285.609
arrest van 7 december 2020
wonende te [A] ,
appellante, hierna: [appellante] ,
wonende te [B] ,
geïntimeerde, hierna: [geïntimeerde] .
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 november 2020. Hierbij is [appellante] verschenen, bijgestaan door mr. Rutten. Verder is ook [geïntimeerde] verschenen.
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.2 De rechtbank heeft het verzoek van [appellante] tot toepassing van artikel 287a Fw afgewezen, omdat de belangen van [geïntimeerde] met een vordering van meer dan 90% van de schuldenlast zwaarder wegen dan de belangen van [appellante] en van de schuldeisers die wel met de schuldregeling hebben ingestemd.
Hiervoor voert zij de volgende gronden aan:
(i.) indien haar WSNP-verzoek wordt toegewezen, valt de mogelijkheid weg om hoger beroep in te stellen tegen de afwijzing van het verzoek om een dwangakkoord. Hierdoor verliest zij een beroepsinstantie die de wet haar wel biedt en dat strookt niet met de bedoeling van de wetgever om het minnelijk traject te versterken,
(ii.) het wettelijk schuldsaneringstraject brengt de nodige maatschappelijke kosten met zich, die bij toewijzing van haar verzoek ex artikel 287a Fw kunnen worden vermeden,
(iii.) intrekking van haar WSNP-verzoek zou tot gevolg hebben dat het gemeentelijke schuldhulpverleningstraject per direct wordt beëindigd en dat voor haar bij een nieuw WSNP-verzoek een wachttijd van minimaal zes maanden tot maximaal een jaar zal gelden.
14 december 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BY0966) en de latere door dit hof en andere hoven gewezen (en gepubliceerde) arresten niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 287a Fw. [1] Het indienen van een zelfstandig hoger beroep van de afwijzing van een verzoek als bedoeld in artikel 287a Fw is pas mogelijk bij afwijzing of intrekking van het WSNP-verzoek. Indien en zolang nog niet is beslist op het (gehandhaafde) verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, staat de mogelijkheid van zelfstandig hoger beroep niet open.
Als in deze situatie wel hoger beroep mogelijk zou zijn, kan men tot en met de Hoge Raad (en mogelijk verder in geval van vernietiging en verwijzing door de Hoge Raad [2] ) doorprocederen over een (afgewezen) gedwongen schuldregeling. Het onwenselijke gevolg daarvan is dat als het hoger beroep niet slaagt, het WSNP-verzoek pas na lange tijd kan worden behandeld. De gegevens in het verzoekschrift als bedoeld in artikel 285 Fw (schuldenlijst, inkomenssituatie etc.) zijn dan mogelijk verouderd. Gelet op de parlementaire geschiedenis wil de wetgever dat voorkomen. [3] In geen van de door [appellante] onder rov. 3.4 aangevoerde gronden ziet het hof aanleiding af te wijken van deze keuze van de wetgever om de schuldenaar geen recht van hoger beroep toe te kennen tegen het vonnis waarbij de gedwongen schuldregeling is afgewezen en waarbij de schuldenaar het WSNP-verzoek in eerste aanleg heeft gehandhaafd. Het hof merkt daarbij op dat het Nederlandse (burgerlijk) recht geen (fundamentele) aanspraak op een beslissing in twee feitelijke instanties kent.
Een dergelijke aanspraak kan evenmin worden ontleend aan het EVRM. Het voorgaande blijkt, in het kader van het insolventieprocesrecht, onder meer uit het per 1 januari 2021 in te voeren artikel 369 lid 10 Fw (WHOA) waarin is bepaald dat tegen de beslissingen van de rechtbank in het kader van de nieuwe vierde afdeling van de Faillissementswet geen rechtsmiddel open staat, tenzij anders is bepaald, zodat tegen een vonnis tot homologatie van een (onderhands) akkoord op grond van die vierde afdeling geen hoger beroep (of cassatie) open staat.
4.4. De beslissing
7 december 2020 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.