In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de teruggaaf van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) door [X] B.V. De belanghebbende had verzoeken ingediend voor teruggaaf van BPM voor twee voertuigen, een Mercedes-Benz E200 en een Volkswagen Golf, die naar respectievelijk Duitsland en België waren overgebracht. De Inspecteur van de Belastingdienst had deze verzoeken afgewezen, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank Noord-Nederland had de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.
Het Hof heeft vastgesteld dat de verzoeken tot teruggaaf van BPM terecht zijn afgewezen, omdat de voertuigen op het moment van de tenaamstelling niet voldeden aan de voorwaarden voor teruggaaf zoals gesteld in de Wet BPM. De belanghebbende betoogde dat de beperking van teruggaaf in strijd was met het Unierecht, maar het Hof oordeelde dat de werkingssfeer van artikel 110 VWEU niet van toepassing was op deze situatie. De rechtbank en het Hof hebben geoordeeld dat de Nederlandse wetgeving in dit geval rechtmatig was en dat de verzoeken om teruggaaf van BPM niet konden worden toegewezen.
Daarnaast werd ook het griffierecht besproken. De belanghebbende stelde dat er te veel griffierecht was geheven, maar het Hof oordeelde dat de bedragen geen onoverkomelijk obstakel vormden voor de toegang tot de rechter. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken van de belanghebbende af. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan tegen deze uitspraak.