6.4Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wet BPM wordt een belasting geheven met betrekking tot personenauto’s, motorrijwielen en bestelauto’s. Het tweede lid van genoemd artikel bepaalt dat de belasting verschuldigd is ter zake van de registratie van een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van kentekens.
7. De rechtbank is van oordeel dat de BPM dient te worden aangemerkt als een registratiebelasting die geldt voor alle voertuigen die in Nederland (moeten) worden geregistreerd, ongeacht de oorsprong van die voertuigen. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie is een last geen heffing van gelijke werking, maar een binnenlandse belasting in de zin van (thans) artikel 110 van het VWEU, indien hij deel uitmaakt van een algemeen stelsel van binnenlandse belastingen waardoor groepen producten stelselmatig worden getroffen volgens objectieve criteria, die onafhankelijk zijn van de oorsprong of de bestemming van het goed. Dit betekent dat de BPM voor de toepassing van het VWEU als een binnenlandse belasting moet worden beschouwd en niet als een invoerrecht of een heffing van gelijke werking, omdat deze niet uitsluitend verschuldigd is op grond van de invoer van een voertuig (vgl. onder meer HvJ EU 23 april 2002, Nygård, C-234/99, r.o. 19 en 20, ECLI:EU:C:2002:244 (hierna :Nygård), HR 19 januari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4334, HR 13 september 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7073 en HvJ EU 10 december 2007, Kawala, C-134/07, ECLI:EU:C:2007:770, punt 24 (hierna: Kawala)). 8. Nu de BPM als een binnenlandse belasting moet worden aangemerkt en dus als een maatregel van fiscale aard, valt deze - mits er sprake is van een relevante grensoverschrijdende situatie - binnen de reikwijdte van artikel 110 van het VWEU (vgl. HvJ EU 2 april 1998, Outokumpu, C-213/96, ECLI:EU:C:1998:155, betreffende de werking van artikel 90 van het EG-Verdrag, thans artikel 110 van het VWEU, en HvJ: Brzeziński).
9. Volgens vaste jurisprudentie van het HvJ EU (zie onder meer HvJ: Nygård) sluit de typering als een binnenlandse belasting een typering als invoerrecht of een heffing van gelijke werking uit. Artikel 110 van het VWEU is in relatie tot artikel 35 van het VWEU een Lex Specialis; dit houdt in dat zaken die onder artikel 110 van het VWEU vallen niet nog eens worden getoetst aan artikel 35 van het VWEU. Gelet op hetgeen bij 8. is overwogen, dient er naar het oordeel van de rechtbank daarom geen toetsing aan het huidige artikel 35 van het VWEU plaats te vinden (vgl. HvJ 11 maart 1992, Compagnie Commerciale de l’Ouest, r.o. 20, ECLI:EU:C:1992:118, en HvJ: Brzeziński, HvJ: Kawala). De rechtbank zal in deze zaak daarom louter beoordelen of de afwijzing van het verzoek om teruggaaf van BPM in het geval van de uitvoer van een schadevoertuig, strijdig is met artikel 110 van het VWEU.
10. Artikel 110 van het VWEU verbiedt de lidstaten op producten van de overige lidstaten zwaardere binnenlandse belastingen te heffen dan die op gelijksoortige nationale producten worden geheven. EU-burgers kunnen aan artikel 110 van het VWEU rechtstreeks rechten ontlenen (HvJ EU 16 juni 1966, Lütticke, C-57/65, ECLI:EU:C:1966:34) en lidstaten moeten erop toezien dat in hun uitvoeringsbepalingen iedere rechtstreekse of indirecte discriminatie van importen uit andere lidstaten of iedere vorm van bescherming van concurrerende nationale producties wordt vermeden (HvJ EU 7 april 1987, Commissie/Frankrijk, C-196/85, ECLI:EU:C:1987:182).