Uitspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
5 februari 2019
[X] te [Z](hierna: belanghebbende)
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Eindhoven(hierna: de Inspecteur)
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om de matiging van vergrijpboeten die zijn opgelegd aan de belanghebbende, [X], in verband met navorderingsaanslagen voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over de jaren 2007 en 2008. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder op 22 april 2016 uitspraak gedaan, welke beslissing na verwijzing door de Hoge Raad op 8 juni 2018 opnieuw ter beoordeling voorlag. De belanghebbende betoogde dat de opgelegde vergrijpboeten met 35% gematigd dienden te worden, terwijl de Inspecteur een matiging van 5% voorstelde. Het Hof oordeelde dat de omstandigheden van de zaak, waaronder de omkering en verzwaring van de bewijslast, een matiging van 5% rechtvaardigden. Dit werd bevestigd door de rechtbank, die ook een vermindering van 15% had toegepast wegens overschrijding van de redelijke termijn. Uiteindelijk werden de boetes vastgesteld op € 13.511 voor 2007 en € 2.730 voor 2008. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van de belanghebbende ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen aan de Inspecteur, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op 5 februari 2019.