In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 januari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 december 2017. De zaak betreft een aanslag erfbelasting die aan belanghebbende is opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Eindhoven. Belanghebbende, die intensieve zorg aan zijn vader [C] heeft verleend, heeft een beroep gedaan op de partnervrijstelling in de Successiewet 1956. De Inspecteur heeft deze vrijstelling niet verleend, wat leidde tot een geschil over de vraag of belanghebbende recht heeft op deze vrijstelling.
Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende niet voldoet aan de voorwaarden voor de partnervrijstelling, omdat hij in het jaar voorafgaand aan het overlijden van zijn vader geen mantelzorgcompliment heeft ontvangen voor de verleende zorg. De rechtbank had eerder het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, en het Hof heeft deze uitspraak bevestigd. Het Hof oordeelde dat de voorwaarden voor de partnervrijstelling, zoals vastgelegd in de wet, niet zijn vervuld, en dat de Inspecteur de belastingrente correct heeft berekend. De uitspraak van het Hof bevestigt dat de wettelijke bepalingen strikt moeten worden nageleefd en dat er geen ruimte is voor een beoordeling van de billijkheid in dit geval.
De uitspraak benadrukt het belang van controleerbare criteria in de wetgeving en de noodzaak voor belanghebbenden om aan specifieke voorwaarden te voldoen om in aanmerking te komen voor belastingvoordelen. Het Hof heeft de zaak ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.