2.14.In een brief van 17 november 2010 heeft de Inspecteur aan de toenmalige gemachtigde, [I] verbonden aan [J] (hierna: [I] ), van belanghebbende onder meer geschreven:
“(…) In verband [met] de behandeling van de aangifte vennootschapsbelasting 2008 ten name van [belanghebbende] verzoek ik u mij de volgende informatie te verstrekken.
(…)
Waarderingsvermindering vorderingen
In de rubriek “Waarderingsverminderingen van vorderingen” is een bedrag van € 1.225.030,- ten laste van het resultaat gebracht. Uit de specificatie bij de aangifte begrijp ik dat een vordering op de deelneming [ [E] ] deels is voorzien:
- Graag ontvang ik van [u] (een kopie) van de geldleningsovereenkomsten tussen [belanghebbende] en [ [E] ];
- Een opgave van de gestelde zekerheden in verband met de geldverstrekkingen aan [ [E] ];
- Een overzicht van het verloop van de geldverstrekkingen aan [ [E] ];
- Een toelichting op de afwaardering van de vorderingen op [ [E] ];
- Vanaf 2000 heeft [ [E] ] verliezen geleden. Terugbetaling door [ [E] ] van de door [belanghebbende] verstrekte gelden lijkt daarmee onzeker. Waarom heeft [belanghebbende] ondanks de vele jaren van verlies in [ [E] ] toch geld verstrekt? De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 27 januari 1988, nr. 23 919 (gepubliceerd in BNB 1988/217) overwogen, dat de civielrechtelijke vorm van de geldverstrekking in beginsel beslissend is, maar dat van die regel is uitgezonderd de situatie, waarin een geldlening is verstrekt onder zodanige omstandigheden dat aan de uit de lening voortvloeiende vordering, naar het de geldverstrekker aanstonds duidelijk moet zijn geweest, voor het geheel of voor een gedeelte geen waarde toekomt, omdat het ter leen verstrekte bedrag niet of niet ten volle zal kunnen worden terugbetaald. De omstandigheden waaronder het geld door [belanghebbende] is verstrekt, lijken sterk op het hierboven genoemde arrest van de Hoge Raad. Graag uw reactie.(…)”.