ECLI:NL:GHARL:2019:8481

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 oktober 2019
Publicatiedatum
15 oktober 2019
Zaaknummer
18/00341
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afdrachtvermindering onderwijs en rechtsgeldigheid praktijkovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had geoordeeld dat de afdrachtvermindering onderwijs van belanghebbende, een transportonderneming, terecht was toegepast. De inspecteur had een naheffingsaanslag opgelegd voor het tijdvak van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2012, waarbij ook een boete was opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de praktijkovereenkomst (POK) die belanghebbende met het [B] College had gesloten, voldeed aan de wettelijke eisen en dat belanghebbende had aangetoond dat haar werknemers de beroepspraktijkvorming (BPV) daadwerkelijk hadden gevolgd.

In hoger beroep betwist de inspecteur de rechtsgeldigheid van de POK en stelt dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat de werknemers de BPV hebben gevolgd. Het hof oordeelt dat de POK op verschillende onderdelen niet voldoet aan de eisen van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB), waardoor controle door de Belastingdienst wordt bemoeilijkt. Het hof concludeert dat belanghebbende geen recht heeft op de afdrachtvermindering, omdat de POK niet aan de wettelijke voorwaarden voldoet en er onvoldoende bewijs is dat de BPV daadwerkelijk is gevolgd. De boete die door de rechtbank was opgelegd, wordt door het hof bevestigd, maar de overige beslissingen van de rechtbank worden vernietigd. Het hof verklaart het beroep van belanghebbende ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 18/00341
uitspraakdatum: 15 oktober 2019
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 maart 2018, nummer AWB 16/3675, ECLI:NL:RBGEL:2018:1211, in het geding tussen de Inspecteur en
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2012 een naheffingsaanslag in de loonheffingen opgelegd. Bij beschikkingen is een boete opgelegd en is heffingsrente en belastingrente berekend.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar enkel het bezwaar tegen de boetebeschikking gegrond verklaard en de boete verminderd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de naheffingsaanslag, de heffingsrente, de belastingrente en de boete verminderd. De Inspecteur en de Staat (Minister voor Rechtsbescherming) zijn daarbij veroordeeld tot het vergoeden van de door belanghebbende geleden immateriële schade. Tevens is de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende. Ten slotte heeft de Rechtbank gelast dat de Inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoedt.
1.4.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De Inspecteur heeft een conclusie van repliek ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingezonden.
1.6.
Belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting een nader stuk ingediend.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende drijft een transportonderneming. Zevenenveertig werknemers van belanghebbende hebben via de Stichting [A] , onderdeel van het [B] College, (hierna: het [B] College) een deel van de BBL-opleiding Chauffeur Goederenvervoer (crebo-nummer [00000] ) gevolgd. Beroepspraktijkvorming (hierna: BPV) maakt daarvan deel uit.
2.2.
Daartoe zijn belanghebbende en het [B] College een overeenkomst aangegaan die, voor zover van belang, luidt als volgt:

Artikel 1. Doel
Doel van deze overeenkomst is het verhogen van de kennis, vaardigheden en bewustzijn van de chauffeur in het kader van veiligheid, imago en CO2 reductie. Daarnaast is het doel binnen een opleidingstraject (maatwerk BBL) van 1 jaar te voldoen aan de 35 nascholingsuren in het kader van de Richtlijn Vakbekwaamheid binnen de gestelde eisen van het CCV, waarbij de WVA van toepassing is.
(…)
Artikel 4. Planning traject
Begindatum: 01 oktober 2011
Einddatum: 30 september 2012
Lesdagen: 5 zaterdagen per persoon, conform planning en onderlinge afstemming.
Leslocatie: Afwisselend locatie van Achterkamp te Baak, [X] te [Z] en in Eibergen
Trainers: De trainers worden geselecteerd en gecontracteerd door [B]
Bedrijfsopleidingen
Naam opleiding: Chauffeur Goederenvervoer BBL, niveau 2, crebo [00000] .
Artikel 5. Uitgangspunten en inhoud van de opleiding
• De beroepscontext van de chauffeur is het uitgangspunt van het leren.
• De trainingen zijn gekoppeld aan de onbekostigde BBL opleiding Chauffeur Goederenvervoer,
bekend onder crebonummer [00000] , niveau 2 MBO.
• Het volgen van de trainingen en het maken van de portfolio-opdrachten leveren de chauffeur
aan het eind van de training een bewijs van deelname op. Dit bewijs heeft geen civiel effect
ten opzichte van een diploma.
(…)
• De chauffeur volgt 35 uur scholing in één jaar bij [B] Bedrijfsopleidingen, gedurende 5 dagen. Tijdens deze 5 dagen worden 5 cursussen aangeboden, die voldoen aan de eisen van het CCV. Voor de aangeboden cursussen is [B] Bedrijfsopleidingen of samenwerkende partners gecertificeerd door het CCV, zodat de nascholingsuren bijgeschreven worden bij het CCV;
• Er wordt een keuzepakket aan cursussen aangeboden, die overeenkomen met (gedeelten van de) werkprocessen vanuit de opleiding Chauffeur Goederenvervoer. Hierdoor kan een bedrijf kiezen wat bij hem past. Deze keuzes bestaan uit 4 theorie-trainingen en 1 praktijktraining.
(…)
• De chauffeur bouwt een portfolio op met uitgewerkte opdrachten en kennisvragen die gekoppeld zijn aan de cursusdagen (inspanningsverplichting). De chauffeur maakt dus per trainingsdag een portfolio-opdracht. Deze opdrachten vindt de chauffeur in zijn portfoliomap. Hij werkt de opdrachten correct uit. De portfolio-opdrachten worden beoordeeld door een examinator vanuit de Stichting BVE.
(…)
• Iedere chauffeur neemt 35 uur deel aan de trainingen en besteedt gemiddeld 5 uur aan het invullen van het portfolio (CV, portfolio-opdrachten, reflectie en competentiescan).
(…)
Keuze trainingen en bijbehorende CCV-uren
1. Chauffeursdag: 7 theorie-uren
2. Digitale tachograaf: 7 theorie-uren
3. Communicatie: 7 theorie-uren
4. Rijvaardigheid Het Nieuwe Rijden: 7 praktijkuren
5. EHBO: 7 theorie-uren
(…)
Artikel 6. Omvang IIVO (In Instelling Verzorgd Onderwijs) en SBU (StudieBelastingsUren)
Omvang niveau 2
Leerjaar
Crebonr
opleiding
Kern-
taak
Training
BPV
Begeleiding
tijdens BPV
(maken opdrachten)
Totaal uren
1
[00000]
1
5x7
40x16
5x1
680
Totaal uren
35
640
5
680”
2.3.
De werknemers van belanghebbende hebben met het [B] College als onderwijsinstelling en belanghebbende als praktijkorganisatie een praktijkovereenkomst voor beroepsopleidingen (POK) gesloten als bedoeld in artikel 7.2.8 van de Wet educatie en beroepsonderwijs (zoals deze destijds luidde, hierna: WEB). Deze POK’s zijn, voor zover relevant, telkens gelijkluidend:
“4a. het [B] College stelt de onderwijsdeelnemer in de gelegenheid om een deel van de opleiding,
zoals vastgelegd in het contract met de werkgever te volgen:
Opleiding: Chauffeur Goederenvervoer code opleiding: [00000] niveau: 2
Leerweg: beroepsbegeleidende leerweg
4b. begindatum: 01-10-2011 einddatum: 30-09-2012
4c. de studielast bedraagt 40 klokuren gedurende de looptijd van het studieprogramma;
4d. de beroepspraktijkvorming maakt deel uit van het vermelde studieprogramma;
4e. de omvang van de beroepspraktijkvorming bedraagt 640 klokuren per jaar.
4f. de praktijkorganisatie wijst een praktijkopleider aan, die is belast met het opleiden van de
onderwijsdeelnemer op de praktijkplaats;
4g. het [B] College wijst een praktijkbegeleider aan, die is belast met de begeleiding van de onderwijsdeelnemer op de praktijkplaats;
4h. de elders in dit document artikelsgewijs opgenomen bepalingen zijn op deze overeenkomst van toepassing.
(…)
Artikel 4 Inhoud scholing en beroepspraktijkvorming
De onderwijsactiviteiten van de scholing en de beroepspraktijkvorming zijn ingericht conform de eindtermen of de kerntaken van het overeengekomen studieprogramma.
(…)
Artikel 8 Beoordeling
Het [B] College stelt de beoordeling vast van de onderwijsactiviteiten. Bij de beoordeling betrekt het [B] College, met inachtneming van de voor het overeengekomen studieprogramma in de onderwijs- en examenregeling opgenomen regels, het oordeel van de praktijkorganisatie.
Artikel 9 Begeleiding
De begeleidingsactiviteiten van de onderwijsdeelnemer zijn als volgt:
• De studiebijeenkomsten vinden plaats onder leiding van een docent;
• Onder begeleiding van een praktijkopleider, die de daarvoor vereiste bekwaamheid heeft worden de praktijkactiviteiten geoefend en beoordeeld.
• De onderwijsdeelnemer heeft individueel begeleidingsgesprekken met de praktijkopleider en de praktijkbegeleider.
(…)”
2.4.
De werknemers van belanghebbende hebben de gevolgde opleiding niet afgesloten met een diploma. Na het volgen van de trainingen hebben zij van het [B] College een bewijs van deelname ontvangen. Verder is een formulier “eindbeoordeling praktijkdeel” opgemaakt.
2.5.
In het tijdvak van naheffing heeft belanghebbende ter zake van de door haar werknemers gevolgde opleiding afdrachtvermindering onderwijs als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van de Wet Vermindering Afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna: WVA) toegepast.
2.6.
Naar aanleiding van de uitkomsten van een bij belanghebbende ingesteld boekenonderzoek naar de toepassing van deze afdrachtvermindering is de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd. Aan loonheffingen is € 126.193 nageheven. Aan heffingsrente is € 4.062 en aan belastingrente is € 7.833 in rekening gebracht. Verder is een vergrijpboete opgelegd van € 10.000.
2.7.
Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de vergrijpboete verminderd tot € 2.235. De naheffingsaanslag, de heffingsrente en de belastingrente zijn gehandhaafd.
2.8.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard. Naar het oordeel van de Rechtbank is voor de toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs niet vereist dat een werknemer de volledige beroepsopleiding volgt. Wat de werknemer moet volgen is de BPV. In het kader van de toepassing van de WVA is het niet aan de Inspecteur of de belastingrechter om te beoordelen of een in het crebo-register opgenomen opleiding voldoet aan de eisen van de WEB. Wel kan worden beoordeeld of een werknemer de BPV van de BBL-opleiding daadwerkelijk heeft gevolgd. Naar het oordeel van de Rechtbank is belanghebbende erin geslaagd te bewijzen dat haar werknemers daadwerkelijk de BPV hebben gevolgd. Uit het verantwoordingsdocument behorende bij de BBL-opleiding Chauffeur Goederenvervoer van het [B] College valt op te maken welke werkprocessen deel uitmaken van de opleiding. Uit de “eindbeoordelingen praktijkdeel” zijn de beoordelingsaspecten per werkproces af te leiden en volgt dat de werkprocessen met voldoende gevolg zijn afgerond. Tot slot blijkt uit een brief van het [B] College van 20 mei 2014 dat alle werknemers van belanghebbende de BPV in voldoende mate hebben gevolgd, aldus nog steeds de Rechtbank. De Rechtbank heeft voorts het standpunt van de Inspecteur verworpen dat de POK niet rechtsgeldig is, omdat daarin niet de naam van de praktijkbegeleider van het leerbedrijf is vermeld. Tussen partijen was niet in geschil dat over één tijdvak ten onrechte afdrachtvermindering is toegepast en dat belanghebbende voor vijf werknemers het recht op afdrachtvermindering niet aannemelijk kan maken, zodat de afdrachtvermindering met € 13.656 moet worden verminderd. De Rechtbank heeft de naheffingsaanslag tot dat bedrag verminderd. De heffings- en belastingrente zijn dienovereenkomstig verminderd. Naar het oordeel van de Rechtbank is terecht een vergrijpboete opgelegd omdat het aan de grove schuld van belanghebbende is te wijten dat afdrachtvermindering is geclaimd na het beëindigen van de BPV. Wel heeft zij aanleiding gezien de boete met 15% te verminderen tot € 1.900 wegens overschrijding van de redelijke termijn. Ten slotte heeft de Rechtbank aan belanghebbende een vergoeding toegekend voor immateriële schade als gevolg van een overschrijding van de redelijke termijn, de Inspecteur veroordeeld in proceskosten van belanghebbende en gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het griffierecht vergoedt.

3.Geschil

In geschil is of belanghebbende recht heeft op afdrachtvermindering onderwijs. Het geschil spitst zich toe op de vragen of een rechtsgeldige POK is gesloten en of belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat haar werknemers de BPV daadwerkelijk hebben gevolgd.

4.Beoordeling van het geschil

Rechtsgeldigheid POK
4.1.
Belanghebbende maakt aanspraak op de afdrachtvermindering onderwijs, op de grond dat zevenenveertig van haar werknemers BPV als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van de WVA hebben gevolgd. Die bepaling vereist - onder meer - een op de grondslag van artikel 7.2.8 van de WEB gesloten overeenkomst, de zogenoemde POK. De POK regelt de rechten en verplichtingen van partijen en omvat met inachtneming van het dienaangaande bij of krachtens de WEB bepaalde, ten minste bepalingen over:
de aanvangsdatum en einddatum van de BPV, alsmede het aantal te volgen praktijkuren per kalenderjaar,
de begeleiding van de deelnemer,
dat deel van de kwalificatie dat de deelnemer tijdens de BPV dient te behalen, en de beoordeling daarvan, en
e gevallen waarin en de wijze waarop de overeenkomst voortijdig kan worden ontbonden.
4.2.
In hoger beroep stelt de Inspecteur dat de door de werknemers gesloten POK niet voldoet aan de wettelijke voorwaarden als hiervoor genoemd. Bij de beoordeling daarvan is van belang dat de Belastingdienst bij beoordeling van de afdrachtvermindering met voldoende zekerheid zal moeten kunnen vaststellen of in het desbetreffende tijdvak recht bestond op afdrachtvermindering (vgl. HR 15 januari 2016, nr. 15/00350, ECLI:NL:HR:2016:38).
4.3.
In de POK is, onder verwijzing naar de overeenkomst tussen belanghebbende en het [B] College (zie 2.2), overeengekomen dat het [B] College de werknemer van belanghebbende in de gelegenheid stelt om een deel van de opleiding Chauffeur Goederenvervoer (crebo-code [00000] ) te volgen. De Inspecteur betoogt dat uit de POK niet duidelijk wordt welk deel van die opleiding door de werknemers wordt gevolgd. Belanghebbende daarentegen betwist dat overeengekomen is dat door haar werknemers slechts een deel van de opleiding zou worden gevolgd. Volgens haar was het de intentie van partijen dat de volledige (competentiegerichte) opleiding zou worden gevolgd.
4.4.
Naar het oordeel van het Hof kan in het midden blijven of de werknemers van belanghebbende de gehele of slechts een deel van de opleiding Chauffeur Goederenvervoer zouden volgen. Voor de afdrachtvermindering onderwijs gaat het immers om het volgen van de BPV van die opleiding. Uit de POK volgt dat BPV onderdeel uitmaakt van de te volgen opleiding. Dat niet de gehele maar slechts een deel van de opleiding zou worden gevolgd acht het Hof in zoverre niet relevant voor de vaststelling of recht bestond op de afdrachtvermindering (zie eveneens HR 15 januari 2016, nr. 15/00350, ECLI:NL:HR:2016:38).
4.5.
In de POK is bepaald dat, naast een studielast van 40 klokuren aan scholing, de omvang van de BPV 640 klokuren per jaar bedraagt, zodat het totaal aantal klokuren uitkomt op 680. Dat het genoemde aantal klokuren aan scholing ook moeten worden gerekend tot de BPV acht het Hof niet aannemelijk, in aanmerking nemende dat de scholing grotendeels bestond uit theorie (4 van de 5 trainingsdagen, in totaal 28 uren) en begeleiding (5 uren) en de scholing in de POK afzonderlijk van de BPV is vermeld. In de POK is aan de BPV in het geheel geen invulling gegeven, ook niet in de algemene bepalingen die daarop van toepassing zijn. Artikel 4 van de artikelsgewijze bepalingen bij de POK houdt slechts in dat de onderwijsactiviteiten van de scholing en de BPV zijn ingericht conform de eindtermen of de kerntaken van het overeengekomen studieprogramma. Die inrichting van het studieprogramma volgt echter niet uit de overeenkomst die belanghebbende en het [B] College hebben gesloten, waarnaar in de POK wordt verwezen. Daarin is slechts een invulling gegeven aan de 40 klokuren aan scholing. Ten aanzien van de BPV is in die overeenkomst slechts het aantal klokuren genoemd van (40 x 16 =) 640. Dat aantal is niet rechtstreeks te relateren aan een norm behorende bij de opleiding Chauffeur Goederenvervoer (crebo-nummer [00000] ). Omtrent de tijdens de BPV te onderrichten werkprocessen is niets vermeld. Evenmin is in de POK een verdeling van het aantal te volgen BPV-uren per kalenderjaar gegeven. Uit de POK volgt bovendien niet welk deel van de kwalificatie de werknemer tijdens de genoemde BPV-uren dient te behalen en hoe de beoordeling ervan plaatsvindt.
4.6.
Het Hof stelt vast dat de POK daarmee op verschillende onderdelen niet voldoet aan de voorwaarden die de WEB daaraan stelt. De combinatie van onvolkomenheden staat een doelmatige controle door de Belastingdienst in de weg. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het onevenredig en buitenproportioneel is om op grond daarvan toepassing van de afdrachtvermindering te weigeren. Naar het oordeel van het Hof zijn daarvoor echter te veel onjuistheden geconstateerd die controle door de Belastingdienst te zeer belemmeren of onmogelijk maken. Reeds hierom heeft belanghebbende geen recht op de afdrachtvermindering en kan in het midden blijven op welke datum de medewerkers de POK daadwerkelijk hebben ondertekend.
Daadwerkelijk volgen van BPV
4.7.
Vooropgesteld moet worden dat geen van de werknemers de opleiding Chauffeur Goederenvervoer heeft afgerond met een certificaat of diploma, zodat het aan belanghebbende als inhoudingsplichtige is om aannemelijk te maken dat haar werknemers de BPV van die opleiding daadwerkelijk hebben gevolgd (zie HR 22 september 2017, nr. 16/03857, ECLI:NL:HR:2017:2436). Naar het oordeel van het Hof is belanghebbende daarin niet geslaagd.
4.8.
De door het [B] College aan de werknemers van belanghebbende uitgereikte bewijzen van deelname zien op het volgen van de vijf trainingen die behoren tot de in de POK en de overeenkomst tussen belanghebbende en het [B] College bedoelde scholingsuren (40 klokuren) en niet tot de daarin genoemde BPV-uren (640 klokuren). Zoals hiervoor reeds is overwogen is niet aannemelijk geworden dat die trainingen - in weerwil hiervan - behoren tot de BPV van de opleiding.
4.9.
Verder heeft belanghebbende ter onderbouwing van het daadwerkelijk volgen van de BPV van de opleiding een tweetal formulieren in het geding gebracht, te weten het formulier ‘beoordeling: chauffeur’ en het formulier ‘eindbeoordeling praktijkdeel van de kwalificatie: Chauffeur goederenvervoer CREBO [00000] ’.
4.10.
Het eerste formulier is, zo maakt het Hof eruit op, opgemaakt in het kader van een (periodieke) beoordeling van het functioneren als werknemer (functioneringsverslag) en niet als deelnemer van de (BPV van de) opleiding Chauffeur Goederenvervoer. Het formulier is niet opgemaakt aan de hand van de werkprocessen behorende bij de opleiding Chauffeur Goederenvervoer. Hieruit kan derhalve niet worden opgemaakt dat de BPV daadwerkelijk is gevolgd.
4.11.
Het tweede formulier ziet wel specifiek op de BPV van de opleiding Chauffeur Goederenvervoer en de daartoe behorende werkprocessen. Hieruit volgt echter niet wanneer en door wie het formulier is opgemaakt, wanneer en door wie de eindbeoordeling heeft plaatsgevonden en evenmin wanneer of in welke periode (in welke maanden) de BPV zou zijn gevolgd. Het formulier vermeldt verder slechts de naam van de opleideling, van het leerbedrijf en die van de praktijkbegeleider [C] (hierna: [C] ). [C] is echter een van de werknemers van belanghebbende die de opleiding zou hebben gevolgd. Het Hof vermag niet in te zien dat hij, die in het kader van de opleiding zelf nog in de praktijk gevormd moest worden, met betrekking tot dezelfde materie terzelfder tijd kan optreden als praktijkopleider van andere opleidelingen. Indien aangenomen moet worden dat dit formulier is opgemaakt door deze [C] , zoals hij schriftelijk heeft verklaard, kent het Hof om die reden hieraan niet de betekenis toe die belanghebbende eraan toegekend wil zien, te weten bewijs voor de stelling dat de BPV daadwerkelijk is gevolgd. Hetzelfde geldt voor diens schriftelijke verklaring omtrent (de totstandkoming van) die beoordeling(sformulieren).
4.12.
Het door het [B] College opgestelde Verantwoordingsdocument bij de opleiding Chauffeur Goederenvervoer ziet niet specifiek op belanghebbende maar op meerdere regionale bedrijven, en is daarmee te algemeen van aard om tot bewijs te dienen dat de werknemers van belanghebbende daadwerkelijk de BPV hebben gevolgd. De verklaringen van het [B] College van 20 mei 2014 en 7 april 2015, waarin staat dat alle deelnemers de BPV in voldoende mate hebben gevolgd, missen feitelijke onderbouwing. De overige stukken (Handboek examinering, portfolio’s, lesmappen, aanvulling op de arbeidsovereenkomst van [C] , de erkenning van belanghebbende als leerbedrijf en de algemene bepalingen bij de POK) leveren evenmin het bewijs op dat de werknemers van belanghebbende de BPV daadwerkelijk hebben gevolgd, zodat belanghebbende ook om die reden geen recht heeft op de afdrachtvermindering.
Boete
4.13.
In hoger beroep zijn geen zelfstandige grieven aangevoerd tegen de beslissing van de Rechtbank omtrent de boete. Het Hof acht de boete, zoals die bij uitspraak van de Rechtbank is verminderd tot € 1.900, passend en geboden.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de boete, de schadevergoedingen, de proceskosten en het griffierecht, en
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep betreffende de naheffingsaanslag loonheffingen, de heffingsrente en de belastingrente ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.R. Woeltjes, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. A.E. Keulemans, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is op 15 oktober 2019 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen. In verband daarmee is de uitspraak ondertekend door mr. R.A.V. Boxem.
(E.D. Postema) (R.A.V. Boxem)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 15 oktober 2019.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.