ECLI:NL:GHARL:2019:8233

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 oktober 2019
Publicatiedatum
8 oktober 2019
Zaaknummer
18/00338
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen legesnota opgelegd door heffingsambtenaar gemeente Almere, met betrekking tot NEN-normen en publicatievereisten Gemeentewet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Almere tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had op 6 maart 2018 de legesnota van € 10.121,50, opgelegd aan belanghebbende, vernietigd. De heffingsambtenaar had deze leges opgelegd in verband met een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de bouw van een woning. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de legesnota, maar de rechtbank oordeelde dat de legesverordening onverbindend was, omdat de NEN-normen, waarop de leges waren gebaseerd, niet op de juiste wijze waren gepubliceerd volgens artikel 139 van de Gemeentewet.

Tijdens de zitting van het hof op 14 mei 2019 werd de vraag behandeld of de NEN-normen ten tijde van de legesnota gepubliceerd waren. Het hof concludeerde dat de heffingsambtenaar niet bevoegd was om de legesaanslagen op te leggen, omdat de NEN-normen niet op de juiste wijze ter inzage waren gelegd. De heffingsambtenaar stelde dat de NEN-normen niet gepubliceerd hoefden te worden, maar het hof oordeelde dat de verwijzing naar deze normen in de legesverordening niet voldeed aan de eisen van kenbaarheid.

Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de leges, voor zover betaald door belanghebbende, door de heffingsambtenaar moesten worden terugbetaald. De proceskosten van belanghebbende werden vastgesteld op € 674,40, en de heffingsambtenaar werd veroordeeld in deze kosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 oktober 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Locatie Leeuwarden
nummer 18/00338
uitspraakdatum: 8 oktober 2019
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Almere(hierna: de heffingsambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 6 maart 2018, zaaknummer UTR 17/509, in het geding tussen de heffingsambtenaar en
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft bij nota van 6 oktober 2016 aan belanghebbende een bedrag van € 10.121,50 in rekening gebracht.
1.2
Op het tegen de hiervoor – onder 1.1 – bedoelde nota gerichte bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de nota gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 6 maart 2018, verzonden op 16 maart 2018, gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd, de bestreden legesnota vernietigd, de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende alsmede gelast dat de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende betaalt.
1.4
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 mei 2019 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, bijgestaan door zijn partner [A] , [B] en [C] , alsmede namens de heffingsambtenaar, mr. [D] , bijgestaan door mr. [E] en mr. [F] . Met toestemming van belanghebbende is de zaak gezamenlijk en gelijktijdig behandeld met de zaak van [B] met nummer. 18/00336.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
De Raad van de gemeente Almere heeft in de openbare raadsvergadering van 17 december 2015 de Legesverordening Almere 2016 (hierna: de Legesverordening) vastgesteld. De Legesverordening is gepubliceerd in het gemeenteblad Almere, nr. 182, op 22 december 2015.
2.2
Artikel 5 van de Legesverordening bepaalt dat de leges worden geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in de bij de Legesverordening behorende tarieventabel (de Tarieventabel). Onder 2.1.1.2 van de Tarieventabel staat vermeld: “
De bouwkosten, exclusief BTW, op basis waarvan de leges worden vastgesteld, worden berekend op basis van de tabel “Bouwkosten legesberekening”, die als bijlage in deze tarieventabel is opgenomen. Indien de tabel niet voorziet in het type bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd, zullen de bouwkosten op basis waarvan de leges worden vastgesteld, worden berekend met gebruikmaking van de meest recente versie van “Taxarom online”, zoals die wordt uitgegeven door BIM Media B.V. Indien zowel de tabel als “Taxarom online” niet voorzien in het type bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd, zullen de bouwkosten door de aanvrager middels een open begroting aannemelijk moeten worden gemaakt. Oppervlakte en inhoudsmaten worden bepaald conform artikel 4.2 en 5.2 van de NEN 2580. (…)”.
2.3
Onder 2.3.1 van de Tarieventabel zijn de tarieven voor – kort gezegd – het indienen van een aanvraag om een omgevingsvergunning bepaald op de daar genoemde percentages van de bouwkosten. In voormelde bijlage van de Tarieventabel zijn per type bouwwerk de bouwkosten per eenheid (m1, m2 of m3) opgenomen.2.3 Aan belanghebbende is, gedagtekend 6 oktober 2016, een legesnota opgelegd ten bedrage van € 10.121,50. De leges zijn berekend ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag omgevingsvergunning voor de oprichting van een woning op de locatie [a-straat 1] te [Z] , ingekomen 21 juli 2016, en is berekend als 3,10 percent over de heffingsgrondslag € 326.500, zulks overeenkomstig de Tarieventabel. Blijkens de uitspraak op bezwaar zijn de – als heffingsgrondslag in aanmerking genomen – bouwkosten ad € 326.500 door de heffingsambtenaar berekend op basis van het bouwvolume.
2.4
De Rechtbank heeft in de uitspraak waarvan beroep die mede zag op de zaak van belanghebbende onder meer overwogen (waarbij belanghebbenden zijn aangeduid als “eisers” en de heffingsambtenaar als “verweerder”):

1. De legesaanslagen hebben betrekking op het in behandeling nemen van aanvragen van eisers om omgevingsvergunningen voor het bouwen van woningen. Op grond van de legesverordening worden de leges in deze zaken bepaald aan de hand van de bouwsom, die forfaitair wordt berekend op basis van de inhoud van de te bouwen woning. De inhoud wordt berekend aan de hand van de norm NEN 2580, waarnaar in de legesverordening wordt verwezen.
2. Op de zitting is het arrest van de Hoge Raad van 19 juni 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1669) besproken. Onder verwijzing naar rechtsoverweging 2.4.3. van dit arrest overweegt de rechtbank dat de artikelen 139 en 217 van de Gemeentewet eisen stellen aan de kenbaarheid van de maatstaven waarnaar gemeentebelastingen worden geheven. In een geval waarin de gemeentelijke regelgeving in het kader van de omschrijving van de heffingsmaatstaf verwijst naar NEN-normen, is aan voormelde eisen voldaan indien de gemeente die normen bekend maakt op de wijze die in artikel 139 van de Gemeentewet is voorzien.
3. Zoals op de zitting door verweerder is bevestigd, lagen de NEN-normen waarnaar in de legesverordening wordt verwezen niet ter inzage op het moment van de bestreden uitspraken op bezwaar. Verweerder heeft het niet kenbaar maken van de NEN-normen niet gerepareerd door publicatie van deze normen op een later moment. Daarnaast is het in het licht van het genoemde arrest van de Hoge Raad niet voldoende dat verweerder inzage in de NEN-normen gegeven heeft als daarom gevraagd werd. Dit leidt ertoe dat de legesverordening in dit geval onverbindend moet worden verklaard, voor zover deze voorschrijft dat de opgelegde leges worden berekend aan de hand van NEN 2580. Gelet hierop was verweerder niet bevoegd om de legesaanslagen aan eisers op te leggen.
4. De beroepen van eisers zijn gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden uitspraken op bezwaar. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaken te voorzien, door de aan eisers opgelegde legesaanslagen te herroepen. Eisers zijn geen leges verschuldigd aan verweerder. Dit betekent dat de leges, voor zover betaald door eisers, door verweerder moeten worden terugbetaald.”.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de omstandigheid dat normblad NEN 2580 niet ten tijde van het opleggen van de bestreden belastingaanslag (legesnota) is gepubliceerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 139 van de Gemeentewet er in het onderhavige geval toe leidt dat de legesverordening onverbindend is.
3.2
De heffingsambtenaar beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.3
Belanghebbende beantwoordt de hiervoor - onder 3.1 - vermelde vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
In artikel 139 van de Gemeentewet is, voor zover relevant, het volgende bepaald:
“1 Besluiten van het gemeentebestuur die algemeen verbindende voorschriften inhouden, verbinden niet dan wanneer zij zijn bekendgemaakt in het gemeenteblad. (…)
3 In afwijking van het eerste lid kan een besluit als bedoeld in dat lid bepalen dat een bij het besluit behorende bijlage wordt bekendgemaakt door terinzagelegging.
4.2
De artikelen 139 en 217 van de Gemeentewet stellen eisen aan de kenbaarheid van de maatstaven waarnaar gemeentebelastingen worden geheven. Zij strekken onder meer ertoe dat de belastingverordening alle essentialia bevat waaruit de belastingschuldige de omvang van zijn belastingschuld kan afleiden (Kamerstukken II 1989/90, 21591, nr. 3, blz. 63). Tot die essentialia behoren bij de heffing van bouwleges mede de voorschriften voor het vaststellen van de bouwkosten, waarop de hoogte van die leges wordt gebaseerd (zie HR 1 februari 2019, nr. 18/00902, ECLI:NL:HR:2019:143).
4.3
In een geval waarin de gemeentelijke regelgeving in het kader van de omschrijving van de heffingsmaatstaf verwijst naar NEN‑normen, is aan voormelde eisen, mede naar hun strekking, voldaan indien de gemeente die normen bekendmaakt door terinzagelegging op de wijze die in artikel 139, lid 3, van de Gemeentewet is voorzien voor bijlagen, en desgevraagd papieren afschriften van die normen verstrekt tegen betaling van bedragen die niet hoger zijn dan de tarieven die de gemeente hanteert voor het verstrekken van papieren afschriften van besluiten die algemeen verbindende voorschriften inhouden (zie HR 19 juni 2015, nr. 14/00520, ECLI:NL:HR:2015:1669). In het arrest van de Hoge Raad van 1 februari 2019, nr. 18/00902, ECLI:NL:HR:2019:143, is daaraan toegevoegd dat in het algemeen ook aan die kenbaarheidseisen zal zijn voldaan indien een belastingverordening voor dergelijke normen verwijst naar een in de Staatscourant gepubliceerde tekst daarvan, en in die belastingverordening de correcte volledige titel van die tekst alsmede het publicatiejaar en -nummer van de Staatscourant worden vermeld. Daarbij heeft te gelden dat aan de kenbaarheidseisen alleen is voldaan indien de normen zodanig zijn gepubliceerd dat zij voor eenieder toegankelijk zijn, zowel in het jaar waarvoor de belasting is geheven als in de daaropvolgende jaren, en de authenticiteit van die gepubliceerde normen buiten twijfel is (zie HR 7 juni 2019, nr. 18/04333, ECLI:NL:HR:2019:868).
4.4
In hoger beroep staat vast dat het gereleveerde normblad NEN 2580 ten tijde van het opleggen van de bestreden legesnota niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 139 van de Gemeentewet was gepubliceerd. Noch is het bedoelde normblad in het gemeenteblad, de Staatscourant of op internet bekendgemaakt, noch is het – voor belanghebbende kenbaar – ter inzage gelegd. Dat – naar de heffingsambtenaar heeft gesteld – belanghebbende had kunnen vragen om een afschrift doet daaraan niet af, des te minder nu nergens is kenbaar gemaakt dat die mogelijkheid, wat daarvan ook zij, bestaat. Voorts is gesteld noch gebleken dat bij de publicatie van de legesverordening is verwezen naar een externe vindplaats van publicatie van het bedoelde NEN-normblad.
4.5
In hoger beroep heeft de heffingsambtenaar gesteld dat het normblad NEN 2580 niet behoefde te worden gepubliceerd, omdat de NEN-normen weliswaar een element vormen van de heffingsgrondslag maar niet een cruciaal onderdeel.
4.6
Het Hof stelt vast dat – zie hiervoor 2.2 – in het onderhavige geval sprake is van een situatie waarin de gemeentelijke regelgeving in het kader van de bepaling van de heffingsmaatstaf verwijst naar NEN‑normen en komt dan ook tot de gevolgtrekking dat, nu het desbetreffende NEN-normblad niet overeenkomstig artikel 139 van de Gemeentewet is gepubliceerd, het gelijk aan belanghebbende is. De overige middelen behoeven geen behandeling meer.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 674,40 aan reis- en verletkosten. De heffingsambtenaar heeft zich ter zitting van het Hof daarmee akkoord verklaard.

6.Beslissing

Het Hof:
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 674,40 en
– bepaalt dat van de heffingsambtenaar op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 508.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, mr. G.B.A. Brummer en mr. E. Polak, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op 8 oktober 2019 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong)
(P. van der Wal)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 9 oktober 2019
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.