In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg, waarbij het slachtoffer blijvende hersenschade had opgelopen. Het hof oordeelde dat opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel niet bewezen kon worden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de strafdoelen 'vergelding' en 'algemene preventie'. De zaak kwam aan het licht na een incident op 15 januari 2017, waarbij de verdachte het slachtoffer een stomp in het gezicht gaf met een gehandschoende hand. Het hof concludeerde dat er geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel was, maar dat de verdachte zich wel schuldig had gemaakt aan mishandeling. De rechtbank had eerder een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, maar het hof vond deze straf onvoldoende recht doen aan de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsdelicten en de gevolgen daarvan voor slachtoffers en hun omgeving.