ECLI:NL:HR:2018:453

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 maart 2018
Publicatiedatum
27 maart 2018
Zaaknummer
16/03076
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling door opzettelijk hard in het gezicht te stompen met voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 maart 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van zware mishandeling, waarbij hij op 24 maart 2013 in Drachten het slachtoffer opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht door deze hard in het gezicht te stompen. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer bij de keel had gegrepen, hem in een houdgreep had genomen en vervolgens met een gebalde vuist in het gezicht had geslagen. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof, dat het opzet van de verdachte gericht was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting en toereikend was gemotiveerd. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarmee de bewezenverklaring van het Hof in stand bleef. De zaak benadrukt de betekenis van voorwaardelijk opzet in het strafrecht, waarbij de verdachte zich bewust moet zijn van de aanmerkelijke kans dat zijn handelen tot zwaar lichamelijk letsel kan leiden. De uitspraak bevestigt dat het hard slaan in het gezicht, gezien de kwetsbaarheid van dat gebied, een aanmerkelijke kans op zwaar letsel met zich meebrengt.

Uitspraak

27 maart 2018
Strafkamer
nr. S 16/03076
SBE/SSA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 27 mei 2016, nummer 21/002337-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat het bewezenverklaarde wat betreft het opzet niet uit de gebezigde bewijsvoering kan worden afgeleid.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 24 maart 2013 te Drachten, gemeente Smallingerland aan een persoon, genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, gebroken oogkas en gebroken bovenkaak, heeft toegebracht, door deze opzettelijk hard in het gezicht te stompen."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 26 maart 2013, opgenomen op pagina 30 en verder van een dossier met registratienummer PL02CD 2013031596, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als verklaring van [slachtoffer] (aangever):
Op zondagnacht 24 maart 2013 bevond ik mij in Groot Café 'De Swetser' te Drachten op de dansvloer van de bovenverdieping.
Toen ik voor de DJ stond zag ik dat één van de jongens mij aankeek. De jongens stonden op dat moment aan mijn rechterzijde. Toen ik verder wilde lopen voelde ik dat ik van de rechterkant bij mijn keel werd gegrepen door één van de jongens, een jongen met donker haar. Voor ik er erg in had werd ik geslagen. Een jongen die op mij in heeft geslagen heet [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) uit Steenwijk. Dit is de jongen die ik heb beschreven met het donkere haar.
2. Een in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 14 mei 2013, opgenomen op pagina 55 en verder van het onder 1 genoemde dossier, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als verklaring van verdachte:
Ik heb de jongen (het hof begrijpt: aangever) met mijn vuist, met kracht, geslagen. Ik ben de enige die die jongen heeft geslagen.
3. Een schriftelijk stuk, te weten een geneeskundige verklaring betreffende aangever d.d. 29 maart 2013, opgenomen op pagina 66 van het onder 1 genoemde dossier, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Uitwendig waargenomen letsel:
- Bloeduitstorting in oogwit van rechteroog
- Bloeduitstorting in huid onder rechteroog
- Kleine huidwond wang rechts
- Forse zwelling oog + wang rechts
Is er sprake van uitwendig bloedverlies?: Ja
Is er vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel? Ja.
Patiënt heeft breuk in oogkas en bot van bovenkaak (is hiervoor inmiddels geopereerd op 28 maart 2013).
Geschatte duur van de genezing: 2 maanden.
4. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof van 12 februari 2015, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Ik heb aangever een klap gegeven en in de houdgreep gehouden. U houdt mij voor dat [slachtoffer] zijn jukbeen en bovenkaak heeft gebroken en vraagt mij hoe hard mijn klap was. Ik ken mijn eigen krachten niet. Ik heb geslagen met een zwaai.
5. De getuigenverklaring van aangever, afgelegd ter terechtzitting van het hof van 13 mei 2016, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Ik heb door de klap geheugenverlies geleden. Ik had een bloedprop in mijn hoofd als gevolg van de klap en daardoor weet ik mij nu niks meer te herinneren. Pas na een jaar of 5 kan ik helemaal normaal functioneren. Soms loop ik naar buiten toe en weet ik niet meer wat ik daar ging doen."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Het hof komt tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. Voor een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde dient er bij verdachte sprake te zijn geweest van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, op zijn minst in voorwaardelijke vorm. Op basis van de navolgende overweging komt het hof tot het oordeel dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in dit geval zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
In café "de Swetser" is op 24 maart 2013 een conflict ontstaan tussen verdachte en aangever. Verdachte heeft daarbij aangever hard met gebalde vuist in het gezicht geslagen. Dat verdachte hard heeft geslagen, leidt het hof af uit zijn eigen verklaring en ook uit het forse letsel (een gebroken oogkas en een gebroken bovenkaak) dat aangever heeft opgelopen.
Naar algemene ervaringsregels roept het hard en met gebalde vuist slaan in het gezicht en daarmee tegen het hoofd de aanmerkelijke kans in het leven dat het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt, nu het gezicht en het hoofd door de aard, constitutie en door alle vitale functies die hier gesitueerd zijn bij uitstek een kwetsbaar gebied is. Nu het algemene ervaringsregels betreft heeft een ieder - en dus ook verdachte - wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. Het hard met gebalde vuist slaan in het gezicht is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het bewerkstelligen van zwaar lichamelijk letsel, dat hieruit volgt dat verdachte die aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken.
Gelet op het voorgaande komt het hof - anders dan de advocaat-generaal en de rechtbank - tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde."
2.3.
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier zwaar lichamelijk letsel - is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.
2.4.
Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte aan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Aangaande de omstandigheden waaronder hij dit letsel aan het slachtoffer heeft toegebracht, heeft het Hof blijkens de gebezigde bewijsmiddelen vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer bij de keel heeft gegrepen, hem in een houdgreep heeft genomen en toen, met een zwaaiende beweging van zijn arm, het slachtoffer met een gebalde vuist met kracht in het gezicht heeft geslagen. Het oordeel van het Hof dat onder die omstandigheden kan worden bewezenverklaard dat verdachtes opzet was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.
2.5.
Het middel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 maart 2018.