ECLI:NL:HR:2011:BT6368

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/00879
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over voorwaardelijk opzet bij toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door kopstoot

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 november 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1987 en wonende te Venlo, was in hoger beroep veroordeeld voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan zijn ex-vriendin door haar een kopstoot te geven. De feiten vonden plaats op 9 december 2007 in Venlo, waar de verdachte en het slachtoffer in een café waren. Na een ruzie buiten het café gaf de verdachte het slachtoffer een kopstoot, waardoor zij een bloedende wond op haar neus opliep die gehecht moest worden.

De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit een eerdere uitspraak en oordeelde dat de omstandigheden die door het Hof in aanmerking waren genomen, zoals de kracht van de kopstoot en het feit dat het slachtoffer onderuit ging, onvoldoende waren om te concluderen dat de verdachte zich willens en wetens had blootgesteld aan de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof voor een nieuwe behandeling.

De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige. De verdediging had vrijspraak bepleit, maar het Hof oordeelde dat er wel degelijk voorwaardelijk opzet aanwezig was. De Hoge Raad oordeelde echter dat het Hof de bewijsvoering niet correct had toegepast, wat leidde tot de vernietiging van de uitspraak.

Uitspraak

22 november 2011
Strafkamer
Nr. 10/00879
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 22 januari 2010, nummer 20/001504-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.C. Oudijk, advocaat te Venlo, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de opgelegde straf, tot vermindering van de hoogte daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd. Nu deze reactie na afloop van de daartoe gestelde termijn is ingekomen, slaat de Hoge Raad op dit stuk geen acht.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van het verweer dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 09 december 2007 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] een kopstoot in het gezicht heeft gegeven en/of heeft geschopt en/of heeft geslagen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
1. De verklaring van [slachtoffer], afgelegd als getuige ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 8 januari 2010, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
"In de nacht van 8 op 9 december 2007 was ik in café "[A]" in de [a-straat] in Venlo. Mijn ex-vriend [verdachte] was ook in dat café. Hij is in eerste instantie weggegaan. Later die avond liet [verdachte] mij weten dat hij met me wilde praten. Op een gegeven moment stonden wij in de [a-straat]. Daar hebben we ruzie gekregen. Ik was boos en ik was aan het huilen. [Verdachte] liep daarna rechtsaf de hoofdwinkelstraat, de [b-straat], in. Ik ben achter [verdachte] aan gelopen.
Op de [b-straat] kwam ik politie tegen. [Verdachte] was op dat moment al doorgelopen in de richting van de plek waar opnieuw ruzie tussen ons is geweest. Ik ben verder achter [verdachte] aan gelopen. We kwamen uit in een andere zijstraat van de hoofdwinkelstraat. Daar hebben we weer ruzie gehad en heeft [verdachte] mij een kopstoot gegeven, waardoor ik een bloedende wond op mijn neus had. Daarna ben ik teruggelopen naar de [a-straat], waar ik voor de tweede keer die avond politie tegenkwam. Ik ben ongeveer 5 tot 10 minuten met [verdachte] weggeweest.
De wond op mijn neus is met drie hechtingen dichtgemaakt."
2. De verklaring van [slachtoffer], afgelegd als getuige ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 11 april 2008, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
"Ik was die avond rond 22.00 uur in café
[A]. Later buiten heeft [verdachte] mij een kopstoot gegeven. Ik ben toen gevallen."
3. De verklaringen van [slachtoffer], afgelegd op 9 december 2007 en 12 december 2007, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
"(pg. 19) Ik was op zondagmorgen 9 december 2007 te Venlo. Ik kwam daar mijn ex-vriendje tegen. Dat is [verdachte].
In de buurt van het [A], gelegen aan de [a-straat] te Venlo, heeft deze mij buiten op straat een kopstoot gegeven. Doordat hij mij een kopstoot gaf voelde ik een hevige pijn.
(pg. 24 e.v.) De laatste keer dat ik door [verdachte] ben mishandeld was dus afgelopen weekend. Ik bevond mij in het centrum van Venlo in een café, [A] genaamd.
Buiten ben ik na enig aandringen van [verdachte] met hem meegelopen. We liepen vanaf de [a-straat] rechtsaf de [b-straat] op.
Vervolgens pakte hij mij met twee handen vast bij mijn bovenarmen en gaf mij opzettelijk en met kracht een kopstoot in mijn gezicht. Ik voelde ontzettende pijn aan mijn gezicht en vooral mijn neus. Ik voelde bloed over mijn gezicht stromen. Ik viel op de grond en ik ben volgens mij even de kluts kwijt geweest.
Ik ben die nacht nog bij de eerste hulp in het ziekenhuis geweest. De wond op mijn neus bleef bloeden. In het ziekenhuis hebben ze de wond gehecht met 3 hechtingen.
Ik kreeg een wekadvies mee toen ik weer naar huis ging."
4. De bij de aangifte van [slachtoffer] d.d. 9 december 2007 gevoegde foto (pg. 21), waarvan een kopie aan dit arrest is gehecht, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende dat zich op de neus van het slachtoffer ter hoogte van de oogkassen een wond bevindt.
5. De verklaringen van verdachte, afgelegd op 14 december 2007 en 16 december 2007, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
"(pg. 36) In de nacht van 8 op 9 december 2007 ben ik naar het café "[A]" in Venlo gegaan. Ik zag na een tijdje dat [slachtoffer] - het hof begrijpt: - [slachtoffer] het café binnen kwam. Ik ben het café uitgelopen.
(pg. 46-47) Ik heb die nacht [slachtoffer] gevraagd of ze kon komen om te praten. Het kan goed zijn dat dit fout is gegaan deze avond, omdat ik mij al zo vaak in heb moeten houden - het hof begrijpt: - tegenover [slachtoffer]."
6. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 25 maart 2008, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
"Op 9 december 2007 kreeg ik in het centrum van Venlo op straat ruzie met [slachtoffer]."
7. Het relaas van [verbalisant 1], voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
"In de nacht van 8 december op 9 december 2007 omstreeks 01.00 uur was ik samen met collega [verbalisant 2] in dienst in het gebied Venlo-Centrum. Wij bevonden ons op de [b-straat]. Mijn collega kreeg een telefoontje van een medewerkster van het cameratoezicht die gezien had dat er een opstootje zou zijn geweest in de buurt van [B] aan de [b-straat] op welke straat wij ons toen bevonden. Ik zag dat er op enig moment een meisje mij tegemoet kwam lopen. Ik zag dat het meisje, de latere aangeefster [slachtoffer], tranen op haar gezicht had en dat zij kwaad was. Zij vertelde mij dat ze een meningsverschil met iemand had gehad.
Omstreeks 01.15 uur stond ik met een portier van het [A] te praten op de [a-straat] te Venlo. Op een gegeven moment zag en hoorde ik dat [slachtoffer] vanaf de [b-straat] de [a-straat] in liep. Toen [slachtoffer] dichterbij kwam zag ik dat haar hele gezicht onder het bloed zat. Ik heb haar aangesproken. [Slachtoffer] gaf aan dat haar ex, genaamd [verdachte], haar mishandeld had. [Verdachte] zou haar onder meer een kopstoot gegeven hebben. Ik heb [slachtoffer] medegedeeld dat ze langs de huisartsenpost moest gaan om haar neus te laten controleren, omdat ik zag dat er een sneetje zat."
2.3. Het in het middel bedoelde verweer heeft het Hof als volgt samengevat en verworpen:
"Door de verdediging is vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd:
(...)
c) dat een gebroken neus onvoldoende is om over zwaar lichamelijk letsel te kunnen spreken en dat er geen aanmerkelijke kans was op het toebrengen van meer letsel, zodat verdachte in ieder geval van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
(...)
ad c:
Het hof is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer.
De aard van het letsel (bloedende wond die moet worden gehecht) is naar het oordeel van het hof zodanig dat daaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een krachtige kopstoot. Dat blijkt ook uit de omstandigheid dat het slachtoffer ten gevolge van de kopstoot onderuit is gegaan. Het is een feit van algemene bekendheid dat een dergelijke krachtige kopstoot op de plaats waar deze is toegebracht (op de neus ter hoogte van de oogkassen) zwaar lichamelijk letsel kan opleveren, bijvoorbeeld een fractuur die aanleiding geeft tot operatie. Evenals ieder weldenkend mens moet verdachte daarvan op de hoogte zijn geweest. Door te handelen zoals hij heeft gedaan, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer door de kopstoot zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Zijn opzet was daarom ten minste in voorwaardelijke zin op dat gevolg gericht. Dat dit gevolg niet is ingetreden, is uitsluitend te danken aan omstandigheden buiten de wil van verdachte."
2.4. Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier zwaar lichamelijk letsel - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten (vgl. HR 29 september 2009, LJN BI4736, NJ 2010/117).
2.5. De door het Hof in aanmerking genomen omstandigheid dat de kopstoot door de verdachte met kracht is gegeven en kennelijk zo hard was dat het slachtoffer daardoor een bloedende wond (die moest worden gehecht) heeft opgelopen en door die stoot onderuit is gegaan, vormt onvoldoende grond voor het oordeel dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou bekomen.
2.6. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 22 november 2011.