Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
[Z](hierna: belanghebbende)
heffingsambtenaarvan de gemeente Nijmegen (hierna: de heffingsambtenaar)
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 juni 2018, betreffende de waardevaststelling van zijn woning aan de [a-straat] 6 te [Z] onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen had de waarde van de woning per 1 januari 2016 vastgesteld op € 530.000, wat door belanghebbende werd betwist. Belanghebbende stelde dat de waarde van de woning € 507.000 zou moeten zijn, waarbij hij verwees naar de staat van de woning en de verbouwingswerkzaamheden die hij had uitgevoerd. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 7 augustus 2019 heeft het Hof de feiten en omstandigheden van de zaak besproken. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar terecht de waarde van de woning had vastgesteld op basis van de staat van de woning op 1 januari 2017, na de verbouwingswerkzaamheden. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de waarde niet te hoog was vastgesteld en dat de door belanghebbende aangevoerde vergelijkingsgevallen niet opgingen, omdat deze woningen niet grondig waren gerenoveerd zoals de woning van belanghebbende.
Het Hof heeft de klacht van belanghebbende over schending van het gelijkheidsbeginsel afgewezen, omdat hij niet had aangetoond dat de vergelijkbare woningen op de waardepeildatum ook gerenoveerd waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het Hof zag geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De beslissing werd op 20 augustus 2019 in het openbaar uitgesproken.