ECLI:NL:GHARL:2019:6598

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 augustus 2019
Publicatiedatum
15 augustus 2019
Zaaknummer
200.233.749/01 en 200.233.751/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens termijnoverschrijding en gebrek aan ondertekening door advocaat

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had eerder een geregistreerd partnerschap met de man, verweerder in hoger beroep. De rechtbank Midden-Nederland had op 22 november 2016 het geregistreerd partnerschap ontbonden en op 9 november 2017 een zorgregeling afgewezen. De vrouw heeft op 7 februari 2018 een beroepschrift ingediend, maar dit was niet ondertekend door een advocaat. Het hof heeft haar de gelegenheid gegeven om dit verzuim te herstellen, maar het beroepschrift dat op 11 april 2018 door haar advocaat werd ingediend, voldeed niet aan de vereisten. Het hof oordeelde dat de vrouw niet ontvankelijk was in haar hoger beroep, omdat het beroepschrift te laat was ingediend en niet correct was ondertekend. De beslissing laat de mogelijkheid open voor de vrouw om nieuwe verzoeken in te dienen bij de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.233.749/01 en 200.233.751/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/414084 / FL RK 16-840 en C/16/)
440554 / FL RK 17-1165)
beschikking van 6 augustus 2019
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. G.J. de Hosson te Utrecht,
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M. Nieuwendijk te Almere.
Als overige belanghebbende is (in de zaak onder nummer 200.233.749/01) aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Almere.
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van 22 november 2016 en 9 november 2017 uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- een brief van de vrouw gedateerd op 7 februari 2018, ingekomen op 13 februari 2018;
- een brief van de vrouw zonder datum, ingekomen op 20 februari 2018;
- een beroepschrift met productie(s) van de vrouw, ingekomen op 11 april 2018;
- het verweerschrift van de man op het punt van de ontvankelijkheid van het hoger beroep;
- twee journaalberichten van mr. De Hosson van 14 mei 2018, beide met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Nieuwenwijk van 24 september 2018;
- een brief van de GI van 28 september 2018.
2.2
Partijen hebben ingestemd met een beoordeling van de ontvankelijkheid van het hoger beroep op de stukken en hebben aldus afgezien van een mondelinge behandeling.

3.De motivering van de beslissing

3.1
Partijen zijn op 7 november 2007 een geregistreerd partnerschap aangegaan. Uit dit geregistreerde partnerschap is [in] 2010 geboren [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ).
3.2
Bij beschikking van 22 november 2016 heeft de rechtbank de ontbinding van het geregistreerd partnerschap van partijen uitgesproken, bepaald dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijf bij de man heeft en bepaald dat de vrouw gerechtigd is de bewoning van de voormalige echtelijke woning voort te zetten gedurende zes maanden na inschrijving van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap. De beslissing met betrekking tot de zorgregeling en de vermogensrechtelijke afwikkeling van de boedel is aangehouden.
3.3
Bij beschikking van 9 november 2017 heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw om vaststelling van een zorgregeling afgewezen en de wijze van verdeling van de goederengemeenschap van partijen vastgesteld.
3.4
De vrouw heeft een brief geschreven aan het hof, gedateerd op 7 februari 2018, waarin zij kenbaar maakt in hoger beroep te willen komen van genoemde beschikking van 9 november 2017. Dit beroepschrift heeft zij per gewone post aan het hof toegezonden en is op 13 februari 2018 door het hof - locatie Arnhem - ontvangen. Het hof heeft haar vervolgens gewezen op het feit dat het beroepschrift niet is ondertekend en ingediend door een advocaat, zoals voorgeschreven in de wet. Daarbij heeft het hof haar een termijn, te weten tot en met 10 april 2018, gegeven dit verzuim te herstellen. Op 11 april 2018 heeft het hof locatie Leeuwarden - door tussenkomt van mr. De Hosson een beroepschrift van de vrouw ontvangen.
3.5
Ter beantwoording aan het hof ligt de vraag voor of de vrouw ontvankelijk is in het door haar ingestelde hoger beroep. Daarbij spelen zowel de vraag of het beroepschrift dat de vrouw zelf bij het hof heeft ingediend binnen de termijn van hoger beroep is binnengekomen en of deze indiening zonder tussenkomst van een advocaat met de indiening van het beroepschrift door mr. De Hosson (tijdig) is hersteld.
* met betrekking tot de tijdige indiening van het beroepschrift
3.6
Ingevolge artikel 806 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geldt dat, in afwijking van artikel 358 lid 2 Rv, van een beschikking hoger beroep kan worden ingesteld door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak dan wel door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden. Indien het beroepschrift niet binnen de termijn van drie maanden is ingediend, wordt de verzoeker niet ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
3.7
Uit de bestreden beschikking blijkt dat de vrouw in de procedure in eerste aanleg is verschenen. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 271 Rv (welk artikel van overeenkomstige toepassing is, zo volgt uit 291 Rv) wordt in dat geval aan de vrouw door toezending aan haar (toenmalige) advocaat een afschrift van de beschikking toegezonden. Gesteld noch gebleken is dat de vrouw deze beschikking niet op deze voorgeschreven wijze (tijdig) heeft ontvangen.
3.8
De termijn voor het indienen van hoger beroep is dan ook geëindigd op (vrijdag) 9 februari 2018. Het hof heeft het door de vrouw zelf ingediende beroepschrift ontvangen op (dinsdag)13 februari 2018, derhalve na het verstrijken van de termijn van drie maanden. Daarbij is de datum van binnenkomst van beroepschrift bij het hof bepalend voor de tijdigheid van het indiening, niet de datum van terpostbezorging. Vertragingen in deze bezorging komen voor rekening en risico van de vrouw. Het hof heeft het beroepschrift van de vrouw ontvangen buiten de termijn van drie maanden.
* met betrekking tot de indienen van het beroepschrift door een advocaat
3.9
Een beroepschrift in hoger beroep moet op grond van artikel 278 lid 3 in verbinding met artikel 362 Rv worden ondertekend en ingediend door een advocaat. Zoals hiervoor overwogen heeft de vrouw zelf op 13 februari 2018 hoger beroep ingesteld.
3.1
Wanneer een beroepschrift ten onrechte niet door een advocaat is ingediend, bepaalt artikel 281 lid 1 in verbinding met artikel 362 Rv dat de rechter de verzoeker de gelegenheid geeft om dit verzuim te herstellen binnen een door de rechter te bepalen termijn. Indien de verzoeker van deze gelegenheid geen gebruik maakt, wordt hij niet ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
3.11
Herstel verzuim is slechts mogelijk door een exemplaar van het oorspronkelijk ingediende beroepschrift alsnog door een advocaat te laten ondertekenen en indienen (vergl. Hoge Raad 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:219 waarin wordt verwezen naar Hoge Raad 10 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI0773).
3.12
Het door de advocaat van de vrouw op 11 april 2018 ingediende beroepschrift is niet gelijk aan het oorspronkelijke door de vrouw zelf op 13 februari 2018 ingediende beroepschrift. Hiermee is het hiervoor bedoelde verzuim - de voorgeschreven ondertekening en indiening van het beroepschrift door een advocaat - niet hersteld. Daarbij laat het hof nog buiten beschouwing de vraag of het beroepschrift van de advocaat is ingediend binnen de door het hof gestelde termijn.
* de conclusie
3.13
Beide hiervoor genoemde gebreken leiden het hof afzonderlijk tot het oordeel dat de vrouw niet kan worden ontvangen in het door haar ingestelde hoger beroep tegen de beschikking van 9 november 2017.
3.14
Het hof merkt hierbij volledigheidshalve op dat deze niet-ontvankelijkheid onverlet laat dat de vrouw met betrekking tot zorgregeling en de bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud een nieuw verzoek kan indienen bij de rechtbank en dat ook ten aanzien van de verdeling, voor zover sprake mocht zijn van overgeslagen goederen, een nieuwe procedure mogelijk is.
3.15
Het hof zal beslissen als na te melden.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de vrouw niet- ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.A. Vermeulen, mr. J.D.S.L. Bosch en mr. G.M. van der Meer, bijgestaan door mr. J. Robben als griffier, en is op 6 augustus 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.