Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
9 maart 2016.
16 februari 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 februari 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de moeder tegen een beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De moeder en de vader, die gezamenlijk belast zijn met het gezag over hun dochter, hebben een affectieve relatie gehad die in 2015 is beëindigd. De rechtbank Noord-Nederland had eerder de moeder vervangende toestemming verleend om met de dochter te verhuizen en had een verdeling van de zorgtaken vastgesteld. De vader had tegen deze beschikkingen hoger beroep ingesteld, maar het hof had deze vernietigd. De moeder stelde in cassatie dat de vader niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden in zijn hoger beroep, omdat het beroepschrift niet door een advocaat was ingediend. De Hoge Raad oordeelde dat het hof een onjuiste uitleg had gegeven aan de relevante artikelen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) over het herstel van verzuimen. De Hoge Raad heeft bevestigd dat indien een beroepschrift niet door een advocaat is ingediend, de verzoeker de gelegenheid moet krijgen om dit verzuim te herstellen. In dit geval was het herstel niet correct uitgevoerd, waardoor de vader niet-ontvankelijk verklaard moest worden in zijn hoger beroep. De Hoge Raad heeft de beschikking van het hof vernietigd en de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen de eerdere beschikkingen van de rechtbank.