In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de inbewaringstelling van een bestuurder, hierna aangeduid als [appellant], die sinds 15 augustus 2018 in verzekerde bewaring is gesteld op grond van artikel 87 van de Faillissementswet (Fw). De rechtbank Midden-Nederland had eerder besloten dat de inbewaringstelling van [appellant] moest voortduren, omdat hij niet voldeed aan zijn informatie- en medewerkingsverplichtingen jegens de curator, mr. D. Steffens. Het hof heeft de feiten en het procesverloop in eerste aanleg besproken, waarbij het hof heeft verwezen naar eerdere beschikkingen van de rechtbank en de argumenten van [appellant] in hoger beroep.
Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] geen hoger beroep heeft ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank, waardoor deze in kracht van gewijsde is gegaan. Dit betekende dat de argumenten van [appellant] over de onrechtmatigheid van zijn inbewaringstelling niet konden leiden tot de vernietiging van de bestreden beschikking. Het hof heeft ook de belangenafweging gemaakt tussen de persoonlijke vrijheid van [appellant] en de belangen van de curator, waarbij het hof concludeert dat er nog steeds reëel vluchtgevaar bestaat.
De uitspraak van het hof bevestigt dat de inbewaringstelling van [appellant] gerechtvaardigd blijft, gezien zijn onvolledige en tegenstrijdige informatieverstrekking aan de curator. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarmee de inbewaringstelling van [appellant] wordt voortgezet. De zaak illustreert de strikte eisen die aan bestuurders worden gesteld in faillissementssituaties, vooral met betrekking tot hun informatieplicht en de gevolgen van het niet naleven daarvan.