ECLI:NL:GHARL:2019:6479

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 augustus 2019
Publicatiedatum
12 augustus 2019
Zaaknummer
000774-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzoek om vergoeding van kosten en schade in strafzaak na beleidssepot

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland. De verzoeker, geboren in 1965, had verzocht om vergoeding van kosten en schade die hij had geleden in verband met een strafzaak, waarin hij was verdacht van witwassen en valsheid in geschrift. De rechtbank had eerder de verzoeken afgewezen, maar verzoeker ging in hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat de zaak tegen verzoeker was geëindigd met een beleidssepot, wat betekent dat er geen straf of maatregel was opgelegd. Het hof oordeelde dat de omvang van het zaaksbegrip werd bepaald door de inhoud van het strafrechtelijk onderzoek, en dat de verdenkingen van zowel witwassen als valsheid in geschrift relevant waren. Het hof concludeerde dat er gronden van billijkheid waren voor het toekennen van vergoedingen aan verzoeker, en kende hem een vergoeding toe van € 7.811,71, inclusief kosten voor rechtsbijstand en schadevergoeding voor de dagen in voorlopige hechtenis. De beschikking van de rechtbank werd vernietigd en het hof beval de griffier om het bedrag over te maken naar de rekening van de verzoeker.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
AV-nummer: 000774-19
Parketnummer eerste aanleg: 18-850022-16
Uitspraak d.d.: 14 augustus 2019
Beschikking van de meervoudige raadkamer op het hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland d.d. 10 april 2019 op de verzoeken ex artikel 89 en artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
wonende te [adres] ,
appellant, hierna te noemen verzoeker.
Procesgang
Bij op 11 september 2018 door de rechtbank ontvangen verzoekschriften heeft verzoeker gevraagd om vergoeding uit 's Rijks kas voor gemaakte kosten en/of geleden schade in een strafzaak tegen verzoeker, te weten € 6.396,71 ter zake van kosten raadsman en € 210,- ter zake van ten onrechte ondergane voorlopige hechtenis, derhalve ten bedrage van in totaal
€ 6.606,71, zoals nader in de verzoekschriften aangegeven.
Voorts is verzocht om een vergoeding voor de gemaakte kosten voor de indiening en behandeling van de verzoekschriften, te weten twee maal € 550,-.
De rechtbank heeft bij voormelde beschikking de verzoeken afgewezen.
Namens verzoeker is op 26 april 2019 hoger beroep tegen die beschikking ingesteld.
Het hoger beroep is door het hof in raadkamer op 31 juli 2019 in het openbaar behandeld, waarbij zijn gehoord de advocaat-generaal en verzoeker, bijgestaan door mr. J.T.E. Vis, advocaat te Amsterdam.
Verzoeker heeft gevraagd om de vergoeding voor de dagen die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht te verhogen tot (3 x € 105,-) € 315,-. Ook is verzocht om vergoeding voor de gemaakte kosten voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift in hoger beroep.
Beoordeling van het verzoek
Uit het onderzoek in openbare raadkamer is -voor zover hier van belang- het navolgende gebleken.
Verzoeker is op 30 maart 2016 aangehouden en later die dag in verzekering gesteld. Hij is op 1 april 2016 in vrijheid gesteld.
De strafzaak tegen verzoeker is ingeschreven onder parketnummer 18-850022-16. De zaak tegen verzoeker is begin augustus 2018 geëindigd met een beleidssepot (sepot 52: door feiten en gevolgen getroffen). De strafzaak tegen verzoeker is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel.
Verzoeker heeft aangevoerd dat hij ten gevolge van de strafzaak kosten heeft gemaakt en/of schade heeft geleden, te weten:
- detentie: 3 dagen à € 105,- = € 315,-
- kosten raadsman € 6.396,71
- kosten verzoekschriften € 1.100,-
De rechtbank heeft de verzoeken afgewezen en geoordeeld dat geen gronden van billijkheid aanwezig zijn voor toekenning van de verlangde vergoedingen. Daartoe is overwogen dat de strafzaak tegen verzoeker niet ten onrechte is afgedaan met een beleidssepot in plaats van een sepot wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Gedurende het onderzoek tegen verzoeker is weliswaar de nadruk komen te liggen op de verdenking van witwassen, maar dit wil niet zeggen dat daarmee de verdenking van valsheid in geschrift niet langer onderwerp van onderzoek is en dat die verdenking is komen te vervallen. Dat verzoeker gedurende het onderzoek met nadere aangeleverde informatie de verdenking van witwassen aanmerkelijk heeft afgezwakt, brengt niet zonder meer mee dat met betrekking tot verzoeker de zaak buiten iedere twijfel zou zijn geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of zonder toepassing te geven aan artikel 9a Sr.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte de verdenking van valsheid in geschrift in haar oordeel heeft betrokken en dat er wel gronden van billijkheid aanwezig zijn om de gevraagde vergoedingen toe te kennen. Namens verzoeker is daartoe onder meer aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat het zaaksbegrip als bedoeld in de artikelen 89 en 591a Sv dient te worden opgevat als de "grondslag voor vervolging". In dit geval derhalve slechts de verdenking van witwassen en niet tevens valsheid in geschrift.
De advocaat-generaal concludeert tot bevestiging van de beschikking van de rechtbank.
Het hof stelt voorop dat in een geval als het onderhavige, waarbij de grenzen van het rechtsgeding nog niet zijn vastgelegd in hetgeen bij inleidende dagvaarding aan een verdachte is ten laste gelegd, de omvang van het zaaksbegrip wordt bepaald door de inhoud van het strafrechtelijk onderzoek, meer in het bijzonder door de verdenkingen waarop dat onderzoek zich heeft gericht. In dit geval betrof dat derhalve de verdenking van witwassen en valsheid in geschrift. Het hof houdt het ervoor dat het beleidssepot van 2 augustus 2018 op de verdenking van beide strafbare feiten betrekking heeft.
In geval van een beleidssepot dient te worden beoordeeld of zich de situatie voordoet dat de zaak onmiskenbaar tot een veroordeling van thans verzoeker zou hebben geleid. Is dat het geval dan ontbreken gronden van billijkheid voor toekenning van een vergoeding en kan een verzoek als het onderhavige worden afgewezen.
Het hof kan op basis van de stukken in het dossier niet vaststellen dat de zaak onmiskenbaar zou hebben geleid tot een veroordeling van verzoeker.
Het hof is anders dan de rechtbank dan ook van oordeel dat gronden van billijkheid zich niet verzetten tegen toekenning van vergoedingen op grond van de artikelen 89 en 591a Sv.
Het hof zal aan verzoeker een vergoeding van € 105,- per dag toekennen voor de in voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen van 30 maart 2016 tot en met 1 april 2016.
De verzochte kosten van rechtsbijstand komen eveneens voor vergoeding in aanmerking.
De verzoekschriften ex artikel 89 Sv en ex artikel 591a Sv zijn samenhangende verzoeken die zowel in eerste aanleg als in hoger beroep gelijktijdig zijn behandeld. De kosten ervan zullen worden vergoed overeenkomstig de ter zake geldende landelijke gehanteerde uitgangspunten, en wel tot een bedrag van € 550,- voor de indiening en behandeling in eerste aanleg en € 550,- voor de indiening en behandeling in hoger beroep. Het meer gevorderde zal worden afgewezen.
Gelet op het voorgaande zal aan verzoeker de volgende vergoeding worden toegekend:
- schade ex artikel 89 Sv € 315,-
- kosten rechtsbijstand € 6.396,71
- kosten verzoekschrift
€ 1.100,- +
Totaal € 7.811,71
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep;
Kent aan verzoeker [verzoeker] toe een vergoeding ten laste van de Staat ten bedrage van € 7.811,71 (zevenduizend achthonderdelf euro en eenenzeventig cent).
Wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Beveelt de griffier om bovenstaand bedrag over te maken op rekeningnummer IBAN NL44ABNA0256104212, ten name van Spong advocaten Stichting derdengelden, onder vermelding van TV 11.6115/ah.
Aldus gegeven door
mr. W.M. van Schuijlenburg, voorzitter,
mr. J.J. Beswerda en mr. P.W.J. Sekeris, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.H. Smeitink, griffier,
door de voorzitter en de griffier ondertekend en op 14 augustus 2019 ter openbare zitting uitgesproken.