ECLI:NL:GHARL:2019:6254

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 juli 2019
Publicatiedatum
30 juli 2019
Zaaknummer
200.206.963
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenbenoeming in levensverzekeringskwestie met betrekking tot carenzclausule en bewijsvoering

In deze tussenuitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gedateerd 30 juli 2019, wordt een deskundige benoemd in een civiele zaak betreffende een levensverzekering. De zaak betreft een geschil tussen een appellante, die de weduwe is van de verzekerde, en ASR Levensverzekering N.V. over de toepassing van een carenzclausule. In een eerder tussenarrest heeft het hof aangekondigd dat het voornemens was een deskundige te benoemen om te onderzoeken of het overlijden van de verzekerde binnen een jaar na het aangaan van de overlijdensdekking te verwachten was. De deskundige, dr. A. Bex, uroloog, is aangesteld om een rapport op te stellen over deze kwestie. Het hof heeft de partijen de gelegenheid gegeven om hun standpunten kenbaar te maken en heeft ASR opgedragen het voorschot voor de deskundige te betalen. De appellante is belast met het opvragen van het medisch dossier van de verzekerde. Het hof houdt verdere beslissingen aan tot het deskundigenrapport is ingediend.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.206.963
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 3367620)
arrest van 30 juli 2019
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [A] ,
appellante in het hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. P.A. Visser,
tegen:
de naamloze vennootschap
ASR Levensverzekering N.V.,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde in het hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: ASR,
advocaat: mr. M.W. Minnaard.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
In het tussenarrest van 4 december 2018 (ECLI:NL:GHARL:2018:10561) heeft het hof aangekondigd voornemens te zijn een deskundige te benoemen teneinde zich te laten voorlichten over de vraag of het overlijden van (de echtgenoot van [appellante] ) [verzekerde] binnen een jaar na de totstandkoming van de overlijdensdekking op het moment van het aangaan van deze overlijdensdekking (zijnde 1 mei 2011) te verwachten was. Hierover konden partijen zich uitlaten, hetgeen zij tegelijkertijd hebben gedaan bij (separate) akte van 12 maart 2019; [appellante] heeft in haar akte tevens verzocht om een rolbeslissing van het hof betreffende de afgifte van het medisch dossier van [verzekerde] . Partijen hebben voorafgaand aan de indiening van hun akten kennis genomen van en gereageerd op elkaars akten.
1.2
Vervolgens heeft [appellante] de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1
In het tussenarrest onder 5.5 heeft het hof geoordeeld, samengevat weergegeven, dat op [appellante] de stelplicht en bewijslast rust dat zich een gebeurtenis heeft voorgedaan tegen de gevolgen waarvan de verzekering (in beginsel) dekking biedt. Het hof heeft [appellante] voorshands geslaagd geoordeeld in haar bewijs (van het beroep op de beperking van artikel 2) dat niet te verwachten was dat wijlen haar echtgenoot [verzekerde] binnen één jaar na het ingaan van de verzekering (dit is 1 mei 2011) zou overlijden. Dan is het aan ASR om daartegen tegenbewijs te leveren; het hof heeft dat wellicht wat ongelukkig/onduidelijk geformuleerd onder 5.6 van het tussenarrest door de zinsnede: “het is aan ASR om … te bewijzen dat het overlijden was te verwachten op het moment van het aangaan van de overlijdensdekking” en onder 5.7 van het tussenarrest door als vraag aan de te benoemen deskundige voor te stellen: “was het overlijden van [verzekerde] binnen een jaar na het tot stand komen van de overlijdensdekking op het moment van het aangaan van deze overlijdensdekking (…) te verwachten?”.
Voor alle duidelijkheid vermeldt/benadrukt het hof hier dat ASR in de gelegenheid wordt gesteld om tegenbewijs te leveren tegen de voorshands bewezen stelling van [appellante] dat niet te verwachten was dat haar echtgenoot [verzekerde] binnen één jaar na het ingaan van de verzekering (dit is 1 mei 2011) zou overlijden. Het standpunt van ASR dat de termijn van één jaar niet in de vraagstelling dient te worden betrokken verwerpt het hof. Uitleg van artikel 2 van de Carenz-clausule, gelezen in samenhang met het voorafgaande artikel 1 lid 2 (zie sub 3.4 van het tussenarrest van 4 december 2018) en gelet op de ratio van het Van Leeuwenconvenant (zie sub 5.2 van het tussenarrest), brengt mee dat de termijn van één jaar nu juist is bedoeld om vast te kunnen stellen of het overlijden binnen de termijn van één jaar na het tot stand komen van de overlijdensdekking niet was te verwachten. Zeker is dát een verzekerde zal overlijden, echter alleen niet op welk moment. De opmerkingen hierover van ASR in de akte na tussenarrest onder 2.4-2.8 zijn hiermee besproken.
2.2
Beide partijen hebben uiteenlopende voorstellen gedaan wat betreft de persoon van de te benoemen deskundige. Het hof heeft, bij monde van de te benoemen raadsheer-commissaris, contact gezocht met dr. A. Bex, als uroloog verbonden aan het Antoni van Leeuwenhoek (AvL). Dr. Bex heeft specialistische kennis van het niercelcarcinoom en de overlevingskansen van patiënten met een dergelijke aandoening, zodat het hof voorbijgaat aan het ongefundeerde bezwaar van [appellante] dat dr. Bex niet zou beschikken over de vereiste competentie. Dr. Bex staat vrij ten opzichte van partijen. Als voorschot is met hem besproken een bedrag van € 200,- per uur, waarbij het hof schattenderwijs uitkomt op een voorschot van € 5.000,- voor het bestuderen van de stukken (het medisch dossier en de stukken van de gerechtelijke procedure) en het opstellen van een schriftelijk rapport. Indien de deskundige ter zitting nog gehoord zou moeten worden zal er eventueel een nader te bepalen voorschot moeten worden gedeponeerd.
Dr. Bex heeft aangegeven dat het definitieve rapport op 1 december 2019 klaar is.
Volgens de hoofdregel van artikel 195 Rv moet [appellante] als eisende partij het voorschot dragen. Echter, omdat deze deskundigenbenoeming plaatsvindt in het kader van het tegenbewijs aan de zijde van ASR, zal het hof gelasten dat ASR dit voorschot betaalt. Het hof bepaalt tevens dat ASR het complete procesdossier (van rechtbank en hof) aan de deskundige in kopie zal verzenden.
2.3
Omwille van een vlot verloop van het deskundigenonderzoek en deze gerechtelijke procedure geeft het hof het navolgende mee aan partijen: eventuele contra-expertises naar aanleiding van het conceptrapport van de deskundige zullen in de concept-fase aan de deskundige ter beschikking worden gesteld, zodat de deskundige deze bij het redigeren van het definitieve rapport kan betrekken. Bij memorie na deskundigenbericht krijgen beide partijen nog de gelegenheid om op het definitieve rapport hun commentaar te geven.
2.4
Dr. Bex heeft voor zijn deskundigenonderzoek en –rapport wel de beschikking nodig over het medisch dossier van wijlen [verzekerde] bij het Reinier de Graaf Gasthuis Delft en/of het LUMC en/of een ander ziekenhuis waar [verzekerde] onder behandeling was voor het niercelcarcinoom. Het hof zal, overeenkomstig het verzoek van [appellante] in de akte van 12 maart 2019 (onder 7), [appellante] als meest gerede partij opdragen het medisch dossier van wijlen haar echtgenoot op te vragen en te laten zenden aan de deskundige.
2.5
Iedere verdere beslissing wordt door het hof aangehouden.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
benoemt tot deskundige:
dr. A. Bex, uroloog,
Antoni van Leeuwenhoek, afdeling urologie,
Postbus 90203,
1006 BE Amsterdam,
e-mail:
secretariaaturologie@nki.nlof
a.bex@nki.nl
om een onderzoek in te stellen en schriftelijk deskundigenrapport uit te brengen omtrent de volgende vragen:
1. Wasniette verwachten dat [verzekerde] binnen één jaar na 1 mei 2011 (het ingaan van de verzekering) zou overlijden? Wilt u bij uw onderzoek niet alleen de wetenschappelijke publicaties betrekken, maar ook de (kennelijk telefonisch verstrekte) medische opinies van dr. Dezentjé kenbaar uit de brief van de Toetsingscommissie van 26 oktober 2012, en die van prof. Hawkins (brief van 22 maart 2013) en prof. dr. Haanen (brief van 2 juli 2013) die beiden in het kader van een second opinion [verzekerde] hebben gezien.

2. Geeft het onderzoek overigens nog aanleiding tot het maken van opmerkingen, die in verband met uw onderzoek en de beslissing van dit geschil nog van belang zouden kunnen zijn?

bepaalt dat dr. Bex tijdens het onderzoek partijen in de gelegenheid zal stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen en dat daarvan uit het schriftelijk bericht zal blijken;
bepaalt dat dr. Bex een concept-deskundigenrapport aan partijen zal toesturen en partijen in de gelegenheid zal stellen op dat concept te reageren alvorens een definitief rapport uit te brengen;
bepaalt dat ASR aan dr. Bex een kopie van het volledige procesdossier ter beschikking zal stellen;
beveelt partijen om aan dr. Bex alle door deze gewenste inlichtingen te verstrekken;
draagt [appellante] op het Reinier de Graaf Ziekenhuis te Delft en/of het LUMC te Leiden en/of enig ander ziekenhuis waarin wijlen haar echtgenoot [verzekerde] (geboren [in] 1958 en overleden [in] 2012) is behandeld voor het niercelcarcinoom te verzoeken het medisch dossier van [verzekerde] aan de deskundige dr. Bex te verstrekken;
bepaalt het voorschot van de kosten van dr. Bex op € 5.000,-;
bepaalt dat ASR het voorschot dient te betalen, conform de nota met betaalinstructies die ASR zal ontvangen van het Landelijke Dienstencentrum voor de Rechtspraak;
bepaalt dat dit voorschot (in beginsel) binnen vier weken na dagtekening van de nota van het Landelijk Dienstencentrum moet zijn voldaan;
bepaalt dat dr. Bex niet met het onderzoek zal starten voordat de griffier heeft laten weten dat het voorschot is betaald;
bepaalt dat dr. Bex het ondertekende deskundigenrapport vóór
1 december 2019toestuurt aan de griffie van dit hof (Postbus 9030, 6800 EM Arnhem);
bepaalt dat de deskundige zich - door tussenkomst van de griffie - met vragen en opmerkingen kan wenden tot mr. R.A. Dozy, die hierbij wordt benoemd tot raadsheer-commissaris;
draagt de griffier op een afschrift van dit arrest aan dr. Bex te verzenden;
verwijst de zaak (pro forma) naar de rol van 14 januari 2020 voor memorie na deskundigenbericht aan de zijde van ASR;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. Dozy, A.W. Steeg en S.M. Evers en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2019.