In deze zaak heeft Dexia Nederland B.V. hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, waarin Dexia werd opgedragen om een volledig overzicht van verwerkte persoonsgegevens te verstrekken aan [verweerder]. Het verzoek was gedaan op basis van artikel 35 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). De rechtbank had eerder bepaald dat Dexia binnen twee weken na de beschikking een mededeling moest verstrekken met een overzicht van de verwerkte persoonsgegevens, inclusief de doeleinden van de verwerking en de ontvangers van die gegevens. Dexia betwistte in hoger beroep dat er sprake was van een rechtmatig verzoek en stelde dat [verweerder] misbruik van recht maakte.
Tijdens de mondelinge behandeling op 13 juni 2019 heeft Dexia haar standpunt toegelicht, waarbij zij aanvoerde dat het verzoek van [verweerder] niet gericht was op het beschermen van zijn privacybelangen, maar op het versterken van zijn positie in een civielrechtelijke procedure. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van misbruik van recht, aangezien [verweerder] geen bijzondere redenen hoefde op te geven voor zijn verzoek. Het hof heeft vastgesteld dat Dexia niet volledig had voldaan aan haar verplichtingen onder de Wbp en dat het verzoek van [verweerder] toewijsbaar was. De grieven van Dexia zijn verworpen en de beschikking van de rechtbank is bekrachtigd.
Het hof heeft Dexia veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die zijn vastgesteld op € 318,- voor griffierecht en € 2.148,- voor salaris advocaat. De beslissing is openbaar uitgesproken op 25 juli 2019.