ECLI:NL:GHARL:2019:5079

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 juni 2019
Publicatiedatum
19 juni 2019
Zaaknummer
200.168.221
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over onrechtmatige publicaties en luchtverontreiniging met betrekking tot gemeentelijke reconstructies

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen [geïntimeerden] naar aanleiding van onrechtmatige publicaties over luchtverontreiniging. De zaak betreft beschuldigingen aan contractoren en een ambtenaar van de gemeente van het opzettelijk berekenen van te lage concentraties fijnstof en stikstofdioxide, met als doel gemeentelijke reconstructies mogelijk te maken. Het hof heeft in een eerder tussenarrest geoordeeld dat [geïntimeerden] tot 1 juni 2008 te lage concentraties hebben berekend, maar dat [appellant] niet heeft aangetoond dat dit opzettelijk is gebeurd. De belangenafweging tussen het recht op vrijheid van meningsuiting van [appellant] en het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [geïntimeerden] valt in het voordeel van laatstgenoemden uit. Het hof concludeert dat de gewraakte kwalificaties van [appellant] niet gerechtvaardigd zijn en dat zijn vordering niet kan worden toegewezen. Het hoger beroep wordt afgewezen en [appellant] wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.168.221
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 350738)
arrest van 18 juni 2019
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
eiser,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. J. Bouter,
tegen:

1.[geïntimeerde 1] ,

2
[geïntimeerde 2]en
3
[geïntimeerde 3],
wonende respectievelijk te [woonplaats] , [woonplaats] en [woonplaats] ,
geïntimeerden,
gedaagden,
hierna gezamenlijk: [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. J.J. Bijkerk.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 22 mei 2018 (verder: het tussenarrest) hier over. Het is gepubliceerd onder ECLI:NL:GHARL:2018:4646.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van comparitie van partijen van 10 december 2018 met de schriftelijke reactie daarop namens [appellant] ;
- de schriftelijke pleidooien.
1.3
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1
In rov. 5.8 van het tussenarrest heeft het hof geoordeeld dat er in hoger beroep van moet worden uitgegaan dat [geïntimeerden] tot 1 juni 2008 voor een reconstructie van het 24 Oktoberplein met een fly-over en in verband met de herontwikkeling van het Stationsgebied te Utrecht te lage concentraties fijnstof en stikstofdioxide (NO2) hebben berekend. [geïntimeerden] hebben het hof verzocht om van dit oordeel terug te komen, maar daarvoor bestaat geen aanleiding vanwege het navolgende.
2.2
In rov. 5.9 van het tussenarrest heeft het hof geoordeeld dat het aan [appellant] is om, toegespitst op de door hem in de publicaties aan de orde gestelde luchtverontreiniging op beide verkeerspunten, toe te lichten en zo mogelijk aan te tonen dat [geïntimeerden] de te lage concentraties fijnstof en stikstofdioxide hebben berekend met opzet (willens en wetens; dus niet bijvoorbeeld als gevolg van onkunde/nalatigheid). Naar aanleiding van rov. 5.10 heeft het hof een comparitie van partijen gehouden ter verkrijging van inlichtingen daarover alsmede over de hoedanigheden van partijen, de door [appellant] geuite diskwalificaties van de personen van [geïntimeerden] en de gevolgen daarvan in hun persoonlijke levenssfeer in de ruimste zin van het woord.
2.3
[appellant] baseert het opzettelijke karakter van de berekeningen door [geïntimeerden] op de navolgende redenering: [geïntimeerden] zijn bijzonder deskundig en hebben een jarenlange ervaring in complexe dossiers over de luchtkwaliteit en hebben bij hun berekeningen volgens henzelf geen nalatigheden, fouten of vergissingen gemaakt. Van slordigheden is evenmin sprake. De in de inleidende dagvaarding onder 164 beschreven 37 situaties (met uitzondering van 164.26) bieden tezamen een evident patroon van onjuistheden en onwaarheden die niet als nalatigheden of slordigheden kunnen worden aangemerkt maar juist aangeven hoe de berekeningen steeds in het voordeel van de gemeente werden gemanipuleerd om de voor de plannen gewenste uitkomst te verkrijgen. Dan blijft er geen andere mogelijkheid over dan dat [geïntimeerden] de concentraties fijnstof en stikstofdioxide willens en wetens te laag hebben berekend.
[geïntimeerden] hebben een en ander gemotiveerd weersproken.
2.4
Uit het verklaarde ter comparitie is het volgende gebleken.
Voor het lokale luchtkwaliteitsbeleid moest procesmatige afstemming worden gezocht tussen de niet altijd corresponderende aangeleverde gegevens van de afdelingen binnen de gemeente, milieu, verkeer, ruimte, bouwen en wonen, economische zaken en volksgezondheid, die allemaal moesten worden meegewogen bij de beleidsbeslissingen en de vaststellingsprocedures voor besluiten ten aanzien van bij voorbeeld het Stationsgebied. Zoals door [geïntimeerden] onweersproken uiteengezet, maakten zij in opdracht en ter advisering van het gemeentebestuur (en de raad) hun berekeningen van de concentraties fijnstof en stikstofdioxide in een bij uitstek dynamische omgeving. Daarbij moesten zij zich baseren en inspelen op 1) openbare gegevens (bij voorbeeld over gebouwen) en gegevens die anderen, zoals de Afdeling Verkeer en Vervoer (nu: Expertise Mobiliteit) over verkeersintensiteiten en de Afdeling Milieu en Duurzaamheid (nu: Expertise Milieu) als modellen aanleverden en waarvoor zij niet verantwoordelijk waren, op 2) jaarlijks wijzigende normen en richtlijnen van de (rijks-)overheid voor de te hanteren achtergrondconcentratiekaarten (GCN-kaarten) en emissiefactoren voor verkeer en op 3) steeds wisselende en te actualiseren bestuursplannen. Vanwege die onderlinge samenhang had dit alles al snel tot gevolg dat berekeningen en plannen werden achterhaald door en/of moesten worden bijgesteld vanwege andere of (door de economische crisis) vertraagde ontwikkelingen en nieuwe plannen, werkelijkheden en prognoses. Daarmee waren eerdere plannen echter nog niet zonder meer bewust onjuist. Toegespitst op de ter comparitie besproken milieuzonering sub 164.10, de verplaatsing van de touringcarterminal sub 164.12 en de onder het Westplein als voetgangersgebied geprojecteerde verkeerstunnel met onderzoek naar de ontwikkeling van een luchtfilter sub 164.13, steeds met compenserende maatregelen, heeft [appellant] niet aangetoond dat bij de berekeningen inzake het Stationsgebied opzet in het spel was. Hetzelfde geldt voor het niet meerekenen van de bewoners van de tehuizen aan de [straat] , waarvan de gevels nabij het 24 Oktoberplein liggen.
Verder moet worden bedacht dat [appellant] zijn beeld niet anders kon baseren dan op de, voor hem kenbare, naar buiten gebrachte berekeningen en plannen, maar dat hij geen inzicht heeft gehad in de door [geïntimeerden] en/of de gemeente vanuit het oogpunt van luchtverontreiniging niet haalbaar geachte berekeningen en plannen, welke dan teruggingen naar de ontwikkeltafel voor nieuwe berekeningen en planning. Aldus heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd dat zijn visie op de naar buiten gebrachte berekeningen gebaseerd is op een voldoende representatief beeld van alle, ook intern gebleven, plannen en ontwikkelingen.
2.5
Dit betekent dat het [appellant] in zijn zwart-wit getinte of-of redenering (als deskundigen handelden [geïntimeerden] ofwel slordig, wat gelet op die deskundigheid niet goed denkbaar is, ofwel met opzet, wat dus wel het geval moet zijn geweest) kan zijn ontgaan dat er veel externe oorzaken een rol kunnen hebben gespeeld in het dynamische proces van planontwikkelingen en berekeningen. Aldus heeft hij, op wie de stelplicht en bewijslast rusten van zijn beschuldiging van opzet, niet overtuigend toegelicht, laat staan aangetoond dan wel bewezen dat [geïntimeerden] de concentraties fijnstof en stikstofdioxide met opzet (willens en wetens) te laag hebben berekend/voorgesteld.
2.6
[appellant] heeft in hoger beroep bewijs aangeboden door het horen van hemzelf als getuige, alsmede van de toenmalige wethouder [naam] (die zou kunnen verklaren dat er instructies zijn gegeven aan [geïntimeerden] over in te voeren variabelen in de berekeningen) en voormalig burgemeester [naam] (die hetzelfde zou kunnen verklaren, verantwoordelijk was en ook de besluiten heeft genomen om [geïntimeerden] op kosten van de gemeente een civiele procedure te doen starten en waaruit zou blijken van een verschuiving van verantwoordelijkheid c.q. het willens en wetens monddood willen maken van [appellant] ). Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt echter niet in te zien dat dit bewijsaanbod betrekking heeft op de kernvraag of [geïntimeerden] de concentraties fijnstof en stikstofdioxide met opzet te laag hebben berekend. Daarom wordt dit aanbod tot getuigenbewijs gepasseerd.
[appellant] heeft zijn bewijsaanbod vergezeld van de “naast de in eerste aanleg overgelegde bewijsmiddelen”, waarmee hij kennelijk doelt op de door hem bij de rechtbank overgelegde documenten. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt in dit aanbod niet te onderkennen op welke documenten [appellant] voor het door hem te bewijzen opzet concreet doelt, zodat ook aan dit aanbod moet worden voorbijgegaan.
2.7
De doorslag geeft dat [appellant] onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat [geïntimeerden] hebben gehandeld met het hen verweten opzet. Onder de belangenafweging (zie rov. 5.4 – 5.5 van het tussenarrest) leidt dit tot de conclusie dat [appellant] de gewraakte kwalificaties niet had mogen bezigen, en dat dus in zoverre het recht op vrijheid van meningsuiting van [appellant] moet wijken voor het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (artikel 8 EVRM) van [geïntimeerden] De door van [appellant] in conventie onder I gevorderde verklaring voor recht dat zijn publicaties (zie rov. 3.3 en 5.2 van het tussenarrest) niet onrechtmatig zijn noch waren jegens [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] of [geïntimeerde 3] kan dus in ieder geval niet worden toegewezen.
2.8
Het voorgaande betekent dat het hof niet meer hoeft te beslissen op het verzoek van [geïntimeerden] om terug te komen van het oordeel in rov. 5.8 van het tussenarrest.
3. De slotsom
3.1
Het hoger beroep slaagt niet. Het bestreden eindvonnis zal, voor zover in hoger beroep aan de orde gesteld, worden bekrachtigd.
3.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal [appellant] worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerden] gezamenlijk zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht (verschotten) € 311
- salaris advocaat € 3.222 (3 punten x appeltarief II).

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het eindvonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 17 december 2014 in conventie voor zover dit betrekking heeft op de vordering onder I;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] gezamenlijk vastgesteld op € 311 voor verschotten en op € 3.222 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, C.G. ter Veer en R.A. van der Pol, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2019.