Uit het verklaarde ter comparitie is het volgende gebleken.
Voor het lokale luchtkwaliteitsbeleid moest procesmatige afstemming worden gezocht tussen de niet altijd corresponderende aangeleverde gegevens van de afdelingen binnen de gemeente, milieu, verkeer, ruimte, bouwen en wonen, economische zaken en volksgezondheid, die allemaal moesten worden meegewogen bij de beleidsbeslissingen en de vaststellingsprocedures voor besluiten ten aanzien van bij voorbeeld het Stationsgebied. Zoals door [geïntimeerden] onweersproken uiteengezet, maakten zij in opdracht en ter advisering van het gemeentebestuur (en de raad) hun berekeningen van de concentraties fijnstof en stikstofdioxide in een bij uitstek dynamische omgeving. Daarbij moesten zij zich baseren en inspelen op 1) openbare gegevens (bij voorbeeld over gebouwen) en gegevens die anderen, zoals de Afdeling Verkeer en Vervoer (nu: Expertise Mobiliteit) over verkeersintensiteiten en de Afdeling Milieu en Duurzaamheid (nu: Expertise Milieu) als modellen aanleverden en waarvoor zij niet verantwoordelijk waren, op 2) jaarlijks wijzigende normen en richtlijnen van de (rijks-)overheid voor de te hanteren achtergrondconcentratiekaarten (GCN-kaarten) en emissiefactoren voor verkeer en op 3) steeds wisselende en te actualiseren bestuursplannen. Vanwege die onderlinge samenhang had dit alles al snel tot gevolg dat berekeningen en plannen werden achterhaald door en/of moesten worden bijgesteld vanwege andere of (door de economische crisis) vertraagde ontwikkelingen en nieuwe plannen, werkelijkheden en prognoses. Daarmee waren eerdere plannen echter nog niet zonder meer bewust onjuist. Toegespitst op de ter comparitie besproken milieuzonering sub 164.10, de verplaatsing van de touringcarterminal sub 164.12 en de onder het Westplein als voetgangersgebied geprojecteerde verkeerstunnel met onderzoek naar de ontwikkeling van een luchtfilter sub 164.13, steeds met compenserende maatregelen, heeft [appellant] niet aangetoond dat bij de berekeningen inzake het Stationsgebied opzet in het spel was. Hetzelfde geldt voor het niet meerekenen van de bewoners van de tehuizen aan de [straat] , waarvan de gevels nabij het 24 Oktoberplein liggen.
Verder moet worden bedacht dat [appellant] zijn beeld niet anders kon baseren dan op de, voor hem kenbare, naar buiten gebrachte berekeningen en plannen, maar dat hij geen inzicht heeft gehad in de door [geïntimeerden] en/of de gemeente vanuit het oogpunt van luchtverontreiniging niet haalbaar geachte berekeningen en plannen, welke dan teruggingen naar de ontwikkeltafel voor nieuwe berekeningen en planning. Aldus heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd dat zijn visie op de naar buiten gebrachte berekeningen gebaseerd is op een voldoende representatief beeld van alle, ook intern gebleven, plannen en ontwikkelingen.