3.4Om te kunnen beoordelen of de curator voldoende terughoudendheid heeft betracht als bedoeld in de hiervoor genoemde maatstaf, dienen de omstandigheden van het geval in aanmerking te worden genomen. Het hof zal hieronder de relevante omstandigheden kort schetsen.
Als niet (dan wel onvoldoende gemotiveerd) weersproken staat vast dat de curator in november 2014 duidelijk werd dat na het op 9 oktober 2014 gewezen arrest van het hof:
- een bedrag van ruim € 37.000,- uit het vermogen van Letterboer naar Nocee Holding, een vennootschap van [appellant] , was overgeboekt,
- domeinnamen van Letterboer werden overgezet op naam van een andere vennootschap,
- activa van Letterboer werden verkocht aan een vennootschap van [persoon 1] , onder verrekening van de koopsom,
- vorderingen van Letterboer door een derde, Beckenbein B.V., werden geïnd,
- een geschil was ontstaan met de eigenaar van het bedrijfspand (Letteboer Beheer B.V.), die de sloten had vervangen, waardoor Letterboer geen toegang meer had tot haar bedrijfsruimte en inventaris, en
- de activiteiten van Letterboer feitelijk waren gestaakt.
Letterboer c.s. hadden de curator hierover niet geïnformeerd en (zo is ter zitting in hoger beroep bevestigd) weigerden, nadat de curator van deze handelingen op de hoogte was geraakt en hen er bij zijn brief van 12 november 2014 mee had geconfronteerd, daarover aan de curator uitleg te verschaffen. Zij hebben de curator er toen ook niet van op de hoogte gesteld dat Beckenbein B.V., zoals Letterboer c.s. in deze procedure hebben aangevoerd, een pandrecht had op de vorderingen van Letterboer.
Zoals onder 3.1 al is opgemerkt heeft de curator bij zijn brief van 12 november 2014 voorgesteld om de verkoop van de activa gestand te doen als de waarde ervan op de rekening van Letterboer terecht zou komen en heeft de curator een voorstel gedaan ten aanzien van overdracht van de debiteurenposten, maar is Letterboer c.s. daar niet op ingegaan.
Gelet op de houding van de eigenaar van het bedrijfspand, het feit dat de activiteiten feitelijk waren gestopt en dat Letterboer c.s. de activa en goodwill verkochten, leek de kans op een doorstart, zoals die kon worden ingeschat in november 2014, zeer gering. Daarnaast is van belang dat de curator bekend was met het geschil over (de betalingen voor) het gebruik van het bedrijfspand. Hij wist dat er volgens de eigenaar van het pand slechts sprake was van een tijdelijk gebruiksrecht, dat de gebruiksvergoeding vanaf augustus 2014 niet meer was betaald en dat de eigenaar met een beroep op een retentierecht afgifte van de zaken weigerde en dreigde met het op straat zetten en/of vernietigen van de zaken zonder voorafgaande aankondiging. [appellant] had op 25 augustus 2014 aan de curator de e-mail van ABN AMRO Bank aan [appellant] van 19 mei 2014 doorgestuurd (productie P bij memorie van antwoord), waarin stond dat het de bedoeling was dat Letterboer de machinerie en het bedrijfspand van Letteboer Beheer B.V. zou kopen en dat in eerste instantie een gebruiksrecht van drie maanden was afgesproken om de tijd te geven daarover een voorstel te formuleren. In een e-mail van de ABN AMRO Bank van 14 oktober 2014 (productie G bij conclusie van antwoord) bevestigde de bank dat slechts gesproken is over een gebruiksrecht en dat de gebruiksvergoeding nimmer volledig is gedaan.