In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 november 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de vernietiging van een faillietverklaring. De eiseres, die op 20 augustus 2014 failliet was verklaard, had op 9 oktober 2014 de faillietverklaring in hoger beroep laten vernietigen. Echter, de curator had na deze vernietiging, maar vóór de aankondiging van de vernietiging volgens artikel 15 van de Faillissementswet, handelingen verricht die de eigendommen van de eiseres betroffen. De vraag die centraal stond was of deze handelingen verbindend waren voor de schuldenaar, in dit geval de eiseres.
De Hoge Raad oordeelde dat de handelingen van de curator, verricht na de vernietiging van de faillietverklaring maar vóór de in kracht van gewijsde gaan van deze vernietiging, geldig en verbindend blijven voor de schuldenaar. Dit oordeel is in lijn met artikel 13 van de Faillissementswet, dat bepaalt dat handelingen van de curator die zijn verricht vóór de vernietiging van de faillietverklaring geldig blijven. De Hoge Raad benadrukte het belang van rechtszekerheid en de noodzaak om te voorkomen dat schuldeisers benadeeld worden na een eventuele vernietiging van de faillietverklaring.
De Hoge Raad verwierp het beroep van de eiseres en oordeelde dat de curator terughoudend moet omgaan met zijn bevoegdheden in situaties waarin de faillietverklaring is vernietigd, maar deze vernietiging nog niet onherroepelijk is. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de noodzaak van zorgvuldigheid bij de uitoefening van curatorbevoegdheden, vooral in het belang van de boedel en de betrokken partijen. De kosten van het geding in cassatie werden voor rekening van de eiseres gesteld.