Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
[eiser],
1.De procedure
2.De feiten
(met de letter R) heeft zij derhalve in zoverre een doorstart gemaakt. De doorstartende binderij zette haar werkzaamheden voort als huurder in het pand van [X] (gelieerd aan de eigenaar van de gefailleerde onderneming, die het pand na enige tijd verkocht aan een derde, in de persoon van [B] , althans een vennootschap van laatstgenoemde).
9 oktober 2014 en voor het arrest in cassatie van 6 maart 2015, nog op actieve wijze invulling aan zijn curatorschap heeft gegeven. Zo heeft hij activa van [eiseres] verkocht, heeft hij debiteuren geïncasseerd en heeft hij de rechter-commissaris in het faillissement voorgesteld om [eiser] voor een faillissementsverhoor op te roepen. Dit actieve handelen van de curator is de bron van het onderhavige geschil.
3.Het geschil en de standpunten van partijen
9 oktober 2014 niet terughoudend genoeg heeft opgesteld en zonder noodzaak is overgegaan tot uitwinning van activa. Eisers concretiseren dit in vier aanwijsbare verwijten, te omschrijven als volgt:
€ 750,--, te vermeerderen met rente, als gevolg van het faillissementsverhoor en dit alles met veroordeling van de curator in de kosten van het geding.
9 oktober 2014, enige verwarring heeft bestaan over de vraag wat vanaf dat moment de rol van de curator nog was. De rechtbank oordeelt dat echter niet ter discussie kan staan dat de curator het beheer over de boedel onmiddellijk, vanaf de datum waarop oorspronkelijk het faillissement werd uitgesproken, verkreeg (artikel 23 Fw.) en dat dit voortduurde tot het moment waarop de uitspraak, waarbij het vonnis van faillietverklaring werd vernietigd, in kracht van gewijsde is gegaan. (Zie reeds het door veel schrijvers nog steeds aangehaalde en derhalve kennelijk ijzersterke arrest HR 22 oktober 1940,NJ 1941/431). De curator behoudt derhalve tot aan laatst bedoeld moment zijn bij de functie behorende bevoegdheden, hetgeen onder meer tot gevolg heeft dat handelingen die door de curator zijn verricht tijdens de faillissementstoestand, als rechtsgeldig moeten worden aangemerkt ook als op enig moment daarna blijkt dat er de facto geen faillissement was (zie met name artikel 13 Fw.) Kortom, in beginsel was de curator bevoegd om in de periode tussen het arrest van het Hof van 9 oktober 2014 en het arrest van de Hoge Raad van 6 maart 2015 met betrekking tot boedelbestanddelen te handelen, zoals hij
in casu heeft gedaan.
de curator wegens een onjuiste taakuitoefening in het geval aan hem de bedoelde vrijheid toekwam. Bij toepassing van die norm heeft de rechter de vraag te beantwoorden of, uitgaande van bedoelde vrijheid, een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende curator, die zijn taak met nauwgezetheid en inzet verricht, in de gegeven omstandigheden in redelijkheid tot de desbetreffende gedragslijn zou hebben kunnen komen. Daarbij past een terughoudende toetsing omdat voor persoonlijke aansprakelijkheid immers vereist is dat de curator ook persoonlijk een verwijt kan worden gemaakt, waarvoor is vereist dat hij gehandeld heeft terwijl hij het onjuiste van zijn handelen in zag dan wel redelijkerwijze behoorde in te zien.
(Zie ook Hof Den Haag 7 mei 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:5338)
24 juni 2014 (zie punt 30 conclusie van repliek), is in het licht van het hiervoor gestelde niet te verklaren, terwijl [eiseres] haar betwisting ook in het geheel niet van onderbouwing heeft voorzien, hetgeen verwacht had mogen worden nadat de curator inzichtelijk had gemaakt dat wel degelijk Beckenbein B.V. heeft geïncasseerd. Van de door [eiseres] beweerde verpanding op 24 juni 2014 is geen enkele onderbouwing gegeven en is bijvoorbeeld geen enkel onderbouwend stuk in het geding gebracht.
TRN Support opdracht gegeven om dat werk uit te voeren. De nota van TRN Support is dan ook door de boedel voldaan. De curator heeft de digitale kopie uiteindelijk aan [eiser] overhandigd. Kennelijk doet zich thans voor dat de digitale kopie niet goed leesbaar is. Nu [eiseres] de curator voor deze gang van zaken persoonlijk aansprakelijk stelt, moet ook hier worden getoetst of de curator de Maclou-norm en de verdere uitwerking daarvan heeft geschonden. De rechtbank oordeelt dat daarvan geen sprake is. Het maken van een digitale versie is in overleg met [eiser] geschied en geeft ook geen blijk van een onjuiste taakuitoefening door de curator, in die mate dat de curator moest inzien dan wel redelijkerwijze behoorde in te zien dat hij zijn taak op deze wijze onjuist zou invullen. De rechtbank merkt dienaangaande nog op dat [eiseres] of [eiser] niet inzichtelijk hebben gemaakt hoe of waar zij thans nog schade zouden lijden of kunnen lijden, doordat de kopie niet goed leesbaar is. In het midden is gebleven of [eiseres] / [eiser] zelf al contact hebben opgenomen met TRN Support, waarbij de rechtbank zich zou kunnen voorstellen dat ook de curator nog contact met TRN Support opneemt. Tot een toewijsbare vordering tegen de curator in privé, kan dit alles echter niet leiden.