In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een administratieve sanctie die aan de betrokkene, een B.V., was opgelegd voor het parkeren op een gelegenheid voor onmiddellijk laden en lossen van goederen. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene gegrond verklaard, maar de beslissing van de officier van justitie vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om een proceskostenvergoeding.
Het hof heeft de argumenten van de gemachtigde van de betrokkene beoordeeld. De gemachtigde stelde dat de betrokkene niet geparkeerd stond, maar bezig was met het onmiddellijk laden en lossen van goederen. Het hof oordeelde dat de verklaring dat er gedurende tien minuten geen activiteiten bij het voertuig waren geconstateerd, onvoldoende was om vast te stellen dat de gedraging was verricht. Het hof nam daarbij in aanmerking dat de betrokkene op drie verschillende locaties goederen had afgeleverd, wat aannemelijk maakte dat dit langer had geduurd dan tien minuten.
Het hof concludeerde dat de inleidende beschikking niet in stand kon blijven en vernietigde de beslissing van de kantonrechter. Tevens werd bepaald dat de aan zekerheid gestelde bedragen aan de betrokkene moesten worden terugbetaald en dat de proceskosten van de betrokkene, tot een bedrag van € 640,-, door de advocaat-generaal moesten worden vergoed. De uitspraak werd gedaan door mr. J. van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. A. Wijmenga als griffier, en werd uitgesproken ter openbare zitting.