ECLI:NL:GHARL:2019:4380

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 mei 2019
Publicatiedatum
21 mei 2019
Zaaknummer
WAHV 200.206.809
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. van Schuijlenburg
  • A. Wijmenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van administratieve sanctie wegens onvoldoende bewijs van parkeren in laad- en loszone

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een administratieve sanctie die aan de betrokkene, een B.V., was opgelegd voor het parkeren op een gelegenheid voor onmiddellijk laden en lossen van goederen. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene gegrond verklaard, maar de beslissing van de officier van justitie vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om een proceskostenvergoeding.

Het hof heeft de argumenten van de gemachtigde van de betrokkene beoordeeld. De gemachtigde stelde dat de betrokkene niet geparkeerd stond, maar bezig was met het onmiddellijk laden en lossen van goederen. Het hof oordeelde dat de verklaring dat er gedurende tien minuten geen activiteiten bij het voertuig waren geconstateerd, onvoldoende was om vast te stellen dat de gedraging was verricht. Het hof nam daarbij in aanmerking dat de betrokkene op drie verschillende locaties goederen had afgeleverd, wat aannemelijk maakte dat dit langer had geduurd dan tien minuten.

Het hof concludeerde dat de inleidende beschikking niet in stand kon blijven en vernietigde de beslissing van de kantonrechter. Tevens werd bepaald dat de aan zekerheid gestelde bedragen aan de betrokkene moesten worden terugbetaald en dat de proceskosten van de betrokkene, tot een bedrag van € 640,-, door de advocaat-generaal moesten worden vergoed. De uitspraak werd gedaan door mr. J. van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. A. Wijmenga als griffier, en werd uitgesproken ter openbare zitting.

Uitspraak

WAHV 200.206.809
21 mei 2019
CJIB 195765359
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag
van 1 december 2016
betreffende
[betrokkene] B.V. (hierna te noemen: betrokkene),
gevestigd te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt mr. [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is toegewezen tot een bedrag van € 124,-.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen daarop te reageren. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
Op 1 februari 2018 is nog een brief van de gemachtigde ontvangen.

Beoordeling

1. De beslissing van de kantonrechter is opgenomen in het proces-verbaal van de zitting van 1 december 2016. Het hof kan de stelling van de gemachtigde dat hij in het dossier geen proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter is tegen gekomen, daarom niet volgen.
2. De bezwaren zijn niet gericht tegen de beslissing van de kantonrechter betreffende de beslissing van de officier van justitie en de beslissing op het verzoek om toekenning van proceskostenvergoeding. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de kantonrechter de inleidende beschikking ten onrechte in stand heeft gelaten.
3. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “parkeren op een gelegenheid voor onmiddellijk laden en lossen van goederen”, welke gedraging zou zijn verricht op
2 februari 2016 om 15.56 uur op de Gedempte Burgwal 10 te 's-Gravenhage met het voertuig met het kenteken [0-YYY-00] .
4. De gemachtigde betwist dat de gedraging is verricht. De betrokkene stond niet geparkeerd omdat er sprake was van onmiddellijk laden en lossen. Het criterium daarvoor is de onmiddellijkheid en voortduring, niet de tijdsduur van het laden en lossen. Dit kan per situatie verschillen. De betrokkene heeft in dit geval op drie plekken goederen afgeleverd. Hij ontkent dat daarbij formaliteiten zijn afgewikkeld of goederen zijn opgeborgen. De gelegenheid voor laden en lossen is de enige gelegenheid in de buurt van de drie locaties. Eerder in de procedure zijn de pakbonnen van de leveringen en een plattegrond met daarop de afleverlocaties overgelegd.
5. De onderhavige gedraging betreft een overtreding van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder f van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 dat bepaalt dat de bestuurder zijn voertuig niet mag parkeren op een gelegenheid bestemd voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen.
6. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld en daarnaast onder meer de volgende gegevens:
"Op voornoemde datum, locatie en tijdstip zag ik verbalisant het voornoemde voertuig geparkeerd staan. Ik zag namelijk dat voertuig geparkeerd stond op een gelegenheid voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen. Gedurende 10 minuten heb ik geen activiteiten van laden/lossen in en uit laten stappen van personen rondom het voertuig waargenomen."
7. Vaststaat dat het voertuig van de betrokkene zich op een als zodanig aangegeven gelegenheid voor onmiddellijk laden en lossen bevond. In geding is of sprake was van parkeren dan wel van laden of lossen.
8. Artikel 1 van het RVV 1990 bevat de volgende definitie van parkeren:
"Het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen."
9. Het hof is het met de gemachtigde eens dat niet slechts het tijdsverloop bepalend is bij de vraag of sprake is van parkeren dan wel laden en lossen. Wel is volgens rechtspraak van de Hoge Raad bepalend of goederen van enige omvang of enig gewicht bij voortduring worden uit- of ingeladen gedurende de tijd die daarvoor nodig is. Naar oordeel van het hof heeft de gemachtigde voldoende aannemelijk gemaakt dat hiervan sprake was. In dit geval is de verklaring dat tien minuten geen activiteiten bij het voertuig zijn geconstateerd onvoldoende om vast te stellen dat de gedraging is verricht. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de betrokkene op drie plaatsen goederen heeft afgeleverd. Aannemelijk is dat dit langer heeft geduurd dan tien minuten, terwijl toch sprake is van onmiddellijk en bij voortduring lossen van goederen.
10. Gelet op het voorgaande kan de inleidende beschikking niet in stand blijven. Het hof zal daarom de beslissing van de kantonrechter, voor zover daarbij het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond is verklaard, vernietigen en de inleidende beschikking vernietigen. Het aan zekerheid gestelde bedrag moet aan de betrokkene worden terugbetaald.
11. De proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking. De kantonrechter heeft -niet betwist- proceskosten toegekend voor de procedure bij de kantonrechter. Aan het indienen van een administratief beroepschrift, een hoger beroepschrift en een nadere toelichting dienen in totaal 2,5 procespunt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 512,- en gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 640,-.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter voor zover daarbij het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond is verklaard;
vernietigt de beschikking waarbij onder CJIB-nummer 195765359 de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 van de Wahv tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal aan hem wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 640,-, over te maken op bankrekeningnummer [00000] ten name van [B] te [C] .
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Wijmenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.